woensdag 1 mei 2024

18 * 51,5 * 25,3 * 942,2

Sint-Kruis - Moerkerke - Sint-Rita - Middelburg (B) - Aardenburg - Sluis - Hoeke - Oostkerke - Dudzele




Ingrid Vander Veken, Zwijgen

notitie 414

ZWIJGEN

Het duurt minstens een generatie vooraleer geheimen aan het licht komen, vooraleer het zwijgen kan worden doorbroken. Ingrid Vander Veken beschrijft in de ‘roman’ (voorplat) Zwijgen hoe dat in zijn werk kan gaan. Hoe dat in haar geval in zijn werk is gegaan want Zwijgen is een autobiografische roman. ‘t Is te zeggen: Ingrid Vander Veken heeft het niet over zichzelf maar vooral over haar ouders en grootouders. Zeer nadrukkelijk is zijzelf in deze roman afwezig. Weliswaar is zij het die het onderzoek verricht, nog net op tijd enkele vragen weet te stellen aan wie nog in leven is op het moment dat zij eindelijk tot het besef is gekomen hoe belangrijk en exemplarisch haar voorgeschiedenis is, en dan uiteindelijk de verhaallijnen mooi samenbrengt. Maar door zichzelf met de tweede persoon in het boek te laten opdraven, geeft zij uiting aan haar voorkeur om zo onnadrukkelijk mogelijk aanwezig te zijn in dit verhaal. Het is niet haar verhaal, maar dat van haar ouders, enkele ooms en tantes, en grootouders. Ingrid Vander Veken is kort na de Tweede Wereldoorlog geboren – zij zoekt de verbanden op tussen de kleine geschiedenis van het gezin waarin zij opgroeide en de grote geschiedenis die, lang nadat alles voorbij leek te zijn, zijn schaduw vooruit blijft werpen. En in die zin is het dan toch ook weer wél haar verhaal. 

Ingrid Vander Veken schrijft een geschiedenis van het zwijgen in het gezin waarin zij opgroeide. Er dient veel te worden verzwegen. En dat blijft maar duren, tot het bijna te laat is om dingen goed te maken. Voorzover alles al niet te vastgeroest was in gewoontes en geplogenheden. Men kan ervan uitgaan dat in veel families het zwijgen nooit wordt doorbroken.

Vader was in de collaboratie ‘een kleine garnaal’; moeder had ook haar geheim, maar dan een dat met la tendre guerre te maken had. Het zwijgen van de een hield het zwijgen van de ander min of meer in balans. Tot de kruik barst, maar dan heersen vooral onverschilligheid en overlevingsdrang.

Mooi is hoe Ingrid Vander Veken impliciet een zelfonderzoek inlast: hoe heeft het in godsnaam zolang kunnen duren vooraleer zij de behoefte voelde om voor dat zwijgen, dat op haar hele jeugd een stempel heeft gedrukt, een verklaring te zoeken?

Het resultaat is een mooi en spannend boek. Vander Veken legt met zin voor timing en dosering de puzzelstukken bij elkaar. Zij laat met opvallend groot empathisch vermogen haar personages in hun waardigheid. Zij probeert te begrijpen waarom mensen in hun levens bepaalde keuzes maken. Hoe kon het bijvoorbeeld gebeuren dat de ene broer in de collaboratie verzeild geraakt, en de ander in het verzet? Blijkt dat het toeval bij de grote keuzes van ons leven een schier onduldbaar grote rol speelt. En dan heb je de hardnekkigheid waarmee mensen er niet in slagen om hun foute keuzes toe te geven en tot inkeer te komen.

Enerzijds geeft Ingrid Vander Veken wel aan dat zij het belangrijk vindt om haar geschiedenis nu te vertellen, op een ogenblik (2016) dat extreemrechts net zoals tachtig jaar geleden opnieuw volop salonfähig aan het worden is, maar haar onderzoek heeft toch vooral een psychologische focus.

Ik vind Zwijgen een zeer waardevolle en bovendien – op het soms wat te elliptische na – uitstekend geschreven getuigenis.

Ingrid Vander Veken, Zwijgen (2016)




7181

Oostende - 240212


dinsdag 30 april 2024

Esther Kinsky, Langs de rivier

notitie 413

GRAUWZONE

Er bestaat een term voor de non-descripte tussenzones, de vaak braakliggende, niet in cultuur gebrachte, overtollige stukken grond die verloren liggen tussen autostrades, langs spoorwegen, achter akkers, op de oevers van beken en rivieren – maar ik kan er nu even niet op komen. In de nabijheid van een grote stad vormen deze stukjes vergeten wildernis een voorafname op een natuur die er verderop, wanneer het landschap opnieuw beantwoordt aan de verlangens en behoeften van de mens, die ondertussen zowat alles in cultuur heeft gebracht, niet meer is. Het zijn lappen grond die nergens voor dienen, of het zou voor de sluikstort moeten zijn, of voor clandestiene activiteiten en rendez-vous. Of als onderwerp voor auteurs die in fictie op een onrechtstreekse manier de huidige samenleving – gekenmerkt door haast, productiviteit, rationaliteit, consumentisme, overvloed en eenzaamheid – in kaart willen brengen. Met ‘onrechtstreeks’ bedoel ik, in het geval van Langs de rivier, dat Esther Kinsky als het ware met een zijdelingse blik of ex negativo de wereld beschrijft, door de focus te richten op de achterkant, de verlorenheid, het onbeschrijfbare. Of, juister: op datgene wat ‘normaal gezien’ niet de moeite van het beschrijven waard wordt geacht.

De ik-figuur in Langs de rivier heeft veel tijd. Ze maakt wandelingen, liefst in dergelijke tussenzones. Het gebied dat ze verkent ligt voornamelijk langs de River Lea, een stroompje dat uitmondt in de Theems, net voor deze veel grotere en bredere rivier in Het Kanaal uitmondt. Bij uitbreiding is het deze eenzaam dwalende wandelaarster te doen om dat hele estuarium, maar ook, via flashbacks, om herinneringen die te maken hebben met andere rivieren die een rol hebben gespeeld in haar leven: de Rijn, de Po, de Gironde, de Oder…

Langs de rivier gaat vooral over het natte, nevelige, onbestemde, grauwe randgebied waar de grootstad Londen overgaat in de aanpalende marshes. Het is een gebied met vervallen industrie, struikgewas, onkruid, afval dat in het water meedrijft of in de gewassen blijft haken, een ondoorgrondelijk wegennet, desolate spoorwegen, melkwit zonlicht en veel nevel en regen. Af en toe komt onze wandelaarster een mens tegen: een zwijgzame visser, een toeschietelijke verkoopster van ik-weet-niet-wat, en, vlakbij de eenvoudige woonst die ze betrekt, personen met keppeltjes en slaapkrullen, een Kroatische handelaar in afdankertjes, en nog een paar anderen. Er zijn ook enkele zonderlingen, bijvoorbeeld een bizarre man die de ik-figuur ‘de koning’ noemt omwille van de ondoorgrondelijke hiëratische poses die hij alleen voor zichzelf en de kraaien in een park aanneemt.

Langs de rivier biedt weinig verhaal. Zelfs helemaal geen, eigenlijk, of het zou moeten zijn dat we helemaal op het eind vernemen dat de ik-figuur haar van de vorige verhuizing nog niet uitgepakte verhuisdozen en schaarse bezittingen naar een volgende woonplaats laat brengen, dit keer ergens in Oost-Europa. Het is Kinsky veel meer om het ritme te doen, de taal, de sfeer vooral. Daarin lijkt ze me zeer verwant met W.G. Sebald, die vooral in De ringen van Saturnus een gelijkaardige sfeer oproept: een melancholische verlatenheid die op een vreemd-vruchtbare manier gepaard gaat met een gulle nieuwsgierigheid, een bereidheid om de omgeving tot in de kleinste, infiemste details op te nemen. Daarbij weigert de ik-figuur, zowel bij Kinsky als bij Sebald, op een zorgwekkende manier op de voorgrond te treden. Er is iets mis met haar, maar we vernemen niet wat.



Esther Kinsky, Langs de rivier (vertaling door Josephine – what’s in a name – Rijnaarts (2020) van Am Fluss (2014)) 

7180

Oostende - 240212


maandag 29 april 2024

driekleur 552

Hij wist de geelgekleurde van elkaar te onderscheiden, de rode, de bruinige, de paarszwarte.

Esther Kinsky, Langs de rivier, 355


driekleur 551

Als het slecht weer was, staken ze een zwarte paraplu op en slaakten ze half lachend verschrikte kreetjes wanneer de wind eraan rukte, het ding omklapte of hun lange sjaals erin verstrikt raakten. Soms zag ik ze tussen de gevels van de huizen aan de overkant nog op het perron staan, kleurige silhouetten te midden van gele, rode en bruine baksteen, wachtend op een trein die meestal vertraging had.

Esther Kinsky, Langs de rivier, 351


driekleur 550

Twee zwarte vrouwen met lichtgekleurde sportschoenen en een gestreept jack duiken verschillende keren op. Ze staan vissen te keuren, die van goud lijken onder de rode glans van een luifel, maar in hun keuken geel en dof zullen zijn.

Esther Kinsky, Langs de rivier, 42


driekleur 549

De rozenstruiken zaten vol donkerrode bottels, behalve die waaraan in deze vorstvrije, melkwitte winter nog geel-roze bloemen bloeiden. Tegen de tijd dat de koning zijn opwachting maakte, kleurden de bottels in de opkomende schemering zwart.

Esther Kinsky, Langs de rivier, 13


notitie 412

DOOR DE BOMEN

Het bos niet meer zien. Dat is wat veel stedelingen te vaak doen. Het gevolg is, wanneer zij de stad beu zijn, zij denken daar soelaas te vinden: in een bos.

Dat is zo min of meer de achterliggende gedachte van het VRT-televisieprogramma ‘Door de bomen’: hoe zou het zijn als je een dag of drie haast en stress zou kunnen ontvluchten en volledig digitaal zou kunnen deconnecteren?

In de begingeneriek gaat de fraai vormgegeven titel kunstig schuil achter de kaarsrechte stammen van een dennenbos – quasi integraal een manmade product ten bate van de houtvest, maar daar malen we niet om. Het concept van het programma is zeer eenvoudig: een BV – maar dan wel een van de tweede garnituur, heb ik de indruk, want wie kent Dieter Coppens en Lynn Van Royen, de twee gasten van de eerste twee afleveringen? – een BV dus wordt in een vedettenlimousine van vijftien meter lang naar een boshut gebracht. Waarom dat per se in een limo moet? Wellicht omwille van de sponsoring door een taxibedrijf.

Zei ik boshut? Nu ja, ‘t is een fraai uitgerust bouwsel, met alle noodzakelijke voorzieningen: veel glas voor het uitzicht, een keuken, een slaapkamer, een buitendouche, een drankvoorraad en een muziekinstallatie. En een kat. Die Milket heet, als ik het mij goed herinner. Maar geen gastheer of gastvrouw want het is de bedoeling dat de BV drie etmalen helemaal alleen en van de buitenwereld afgesneden in deze accomodatie en de directe omgeving ervan doorbrengt.

De eerste woorden die Lynn Van Royen uitspreekt, bij het betreden van de limo, zijn: ‘What the fuck!’ Ik weet wel dat de jongedame het niet over de geslachtsdaad heeft, maar bon, echt uitnodigend om haar wat beter te leren kennen is het nu ook niet bepaald. Neen, ik maak geen deel uit van het doelpubliek van ‘Door de bomen’. Ik lees Slavoj Žižek, Thomas Pynchon en De Witte Raaf, luister naar Boulez en Rachmaninov (vooral Rach 3 dan, meer bepaald de tweede beweging, het adagio), en bespreek met vrienden wier exposés ik met evenveel aandacht beluister als zij de mijne de prangende kwesties waaraan het Avondland ten onder aan het gaan is.

Maar hier was mijn aandacht wel getriggerd. Want, geef toe, een onbewoonde boshut met een moddervette, zeer verzorgde en met een gps-nekbandje uitgeruste poes als enige bewoner, dat is toch intrigerend. Wie vult het bakje van de kat als er geen BV’s in de buurt zijn? Wie laat dan de poes op tijd en stond een luchtje scheppen? En wie ledigt de kattenbak?

Milket confronteerde me meteen met het boeiendste aspect van dit programma. Enfin, het enige boeiende aspect want veel hadden de gasten nu ook weer niet te vertellen. Vertellen? Jawel! Hun was opgedragen om tegen zichzelf te praten. Of tegen de kat. Ze mochten vooral niet in zwijgen vervallen. Nochtans is zwijgen wat je vooral geneigd bent te doen, denk ik dan, wanneer je drie dagen alleen midden in een groot bos moet doorbrengen. Maar goed, ik begreep het wel: hoezeer het misschien een verademing zou kunnen zijn, zitten kijken naar een zwijgende BV is nu ook niet meteen voldoende om een televisieavond mee door te brengen.

Ik vond het toch boeiende televisie. Het programma kon alleen maar lukken, zo kreeg ik algauw door, wanneer de kijker vergat dat de in Vlaanderen bekende gast uiteraard begeleid, belicht, geïnstrueerd, gefilmd en bepaalde richtingen uit geduwd moest worden. Zonder dat de persoon, of personen (mv.), die hem respectievelijk haar begeleidde, belichtte, instrueerde, filmde en bepaalde richtingen uitduwde in beeld kwam. De kijker moest in de waan worden gebracht dat de gast daar helemaal alleen was en, inderdaad, tegen zichzelf begon te praten. Een schoolvoorbeeld van suspension of disbelief, als het ware.

Een interessant gegeven maar, neen, het werkte niet. Want welk voordeel of genoegen viel nu te puren uit het veertig minuten zitten kijken naar een persoon die weinig tot niets interessants te melden heeft, die voortdurend aan het juichen en gillen slaat hoe zalig en keitof het in en rond dat boshuis wel niet is, die eigenlijk niet weet hoe hij/zij de zich plots aandienende zee van tijd op een zinvolle manier moet invullen? De aandacht gaat onvermijdelijk uit naar de televisuele kenmerken van het programma. Je kijkt niet naar de inhoud, maar naar de vorm, naar het programma-zijn van het programma. Je kunt niet anders dan een soort van metapositie innemen. En dan is de lol er snel af. Goed geprobeerd van productiehuizen Alverman en De chinezen, denk ik dan in een milde bui, maar ik vrees dat ik afhaak voor een derde aflevering. (Wel denk ik er even over na wat ik zou zeggen indien ik in zo’n programma verzeild zou geraken. Iets over Žižek of Pynchon? (Grapje hoor!))



https://www.vrt.be/vrtmax/a-z/door-de-bomen/


 

7179

Oostende - 240212


zondag 28 april 2024

7178

Oostende - 240212

 

zaterdag 27 april 2024

7177

Oostende - 240212


vrijdag 26 april 2024

7176

Zeebrugge - 240212


donderdag 25 april 2024

7175

Brugge, verkoopzaal Bonte - 240212


notitie 411

TIENDE DAG 1-5


X – 1.

Messer Ruggieri dei Figiovanni, een Florentijnse ridder, besluit na een tijd koning Alfons van Spanje te hebben gediend naar Toscane terug te keren omdat hij meent niet voldoende te zijn beloond. Hij krijgt van de koning een muilezelin mee en ook een dienaar, die de opdracht heeft om Ruggieri de tweede dag na zijn vertrek het bevel te geven om spoorslags naar Alfons terug te keren. Maar de eerste dag heeft de muilezelin harde knollen gekakt, wat Ruggieri een verwijzing naar de krenterigheid van koning Alfons heeft doen maken die de dienaar niet is ontgaan. En zo komt dit, na Ruggieri’s terugkeer, de koning van Spanje ter ore. Deze begrijpt de boodschap en maakt Ruggieri duidelijk dat het feit dat hij de Toscaan niet naar behoren heeft vergoed meer met het lot dat met zijn vermeende koninklijke krenterigheid te maken heeft.


X – 2.

De abt van Cluny verblijft tijdelijk aan het hof van paus Bonifatius de Achtste. Hij trekt van daaruit naar Siena om er in de baden aldaar genezing te zoeken voor zijn maagklachten. Onderweg wordt hij gevangengenomen door roverhoofdman Ghino di Tacco, die in onmin leeft met de paus. Ghino geneest de abt van zijn kwaal met een strikt dieet van geroosterd brood en witte wijn. De abt is dankbaar hiervoor en zorgt ervoor dat de struikrover en de paus weer door één deur kunnen.


X – 3.

Op de drukke handelsroute van het Westen naar het Verre Oosten woont de onmetelijk rijke oude edelman Nathan, bekend om zijn gulheid en gastvrijheid en om die reden ook zeer populair. Dat steekt de ogen uit van de al even rijke maar veel jongere Mithridanes. Die zou graag Nathans gulheid overtreffen, maar hij beseft al spoedig dat dit hem niet zal lukken zolang Nathan leeft. Daarom besluit hij hem te doden. Hij zoekt en vindt Nathan zonder te beseffen dat de oude man die hij voor zich heeft Nathan is. Deze ontvangt – hoe kan het anders – Mithridanes zeer gastvrij. Hij biedt hem zelfs zijn eigen leven aan. Mithridanes heft al het zwaard tegen de oude man, maar beseft pas op het laatste moment wie er voor hem staat. Hij weet dat hij Nathans edelmoedigheid nooit zal kunnen overtreffen en ziet definitief af van zijn voornemen.


X – 4.

Omdat de jonge Bolognese messer Gentile Carisendi zijn liefde voor de met Niccoluccio Caccianemico gehuwde edelvrouw madonna Catalina niet beantwoord weet, verhuist hij naar Modena. Wanneer Niccoluccio een tijd uithuizig is, sterft Catalina. Zij neemt haar ongeboren kind mee in het graf. Gentile zet zijn verliefdheid om in necrofilie en brengt haar in haar graf een bezoek. Hij komt er tot de vaststelling dat Catalina slechts schijndood is. Gentile bevrijdt haar en vertrouwt haar aan de zorgen van zijn moeder toe. Hij vraagt Catalina om, als wederdienst voor zijn weldaad, voorlopig niet naar huis terug te keren. Hij wil de teruggave van Catalina aan haar echtgenoot regisseren. Gentile keert terug naar zijn functie in Modena. Wanneer hij enkele maanden terug thuis is, blijkt Catalina van een flinke zoon te zijn bevallen. Gentile komt er nu eindelijk toe haar terug te geven aan Niccoluccio, maar pas na deze te hebben doen instemmen met een verhaal dat moet bewijzen dat iemand die een persoon achteloos aan zijn lot heeft overgelaten geen aanspraak meer kan maken op die persoon.


X – 5.

Te Udine is de edelvrouw madonna Dianora gelukkig getrouwd met de schatrijke Gilberto. Dianora wordt zeer tegen haar zin aanbeden door Ansaldo Gradense. Om van diens gezaag af te zijn, geeft ze hem een opdracht waarvan ze denkt dat hij onmogelijk te vervullen is. Als Ansaldo erin slaagt om haar in januari een bloeiende tuin te schenken, belooft zij hem ter wille te zijn. Met de hulp van een magiër slaagt Ansaldo erin om Dianora in januari, hoewel het sneeuwt en vriest, een groene lentetuin aan te bieden. De schrik slaat Dianora om het hart. Gilberto, die pragmatisch vreest dat de kunsten van Ansaldo’s magiër wel eens tegen hem zouden kunnen worden ingezet, bezweert zijn echtgenote om toch maar naar Ansaldo te gaan en hem haar lichaam, niet haar hart, aan te bieden. De onbaatzuchtigheid van Ansaldo evenwel blijkt groter dan de drang om zijn lusten op zijn moeizaam veroverde prooi bot te vieren.



Giovanni Boccaccio, Decamerone (ca. 1352), vertaling Frans Denissen (2003)


woensdag 24 april 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 348

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

12 november 2013

Geen slecht idee, het huis laten fotograferen voordat het zal worden verlaten. Nu nog niet: later, veel later. Meer dan een halve eeuw geleden namen de ouders hier hun intrek. Een nieuw huis, groot genoeg voor zes kinderen en er zouden er nog volgen. Er zou er ook een sterven, maar dat was later, veel later.

Ik geloof niet dat er in die halve eeuw veel veranderd is. Het behangselpapier in de slaapkamers, de reclamestickers uit de jaren zeventig op een kast op zolder, de keukentafelbank met voor elke telg een opklapbaar zitje, dat als deksel fungeerde van een opbergvak. ‘Voor al hun briel,’ zegt H., 84 jaar nu. ‘Briel’ is Kortrijks dialect voor brol, rommel. En inderdaad, er ligt nog brol in, vermengd met kruimels van lang geleden gebakken broden: cahiers, kleurpotloden, een boekje kaarten, een dobbelsteen, duizenden keren geworpen in onnaspeurbare spellen.

M. toont mij zijn kast met opgespaarde afleveringen van De Standaard der Letteren. Mooi gesorteerd, met kaartjes tussen waarop hij jaartallen heeft geschreven. 1987, 1988, 1989… Hij is een trouwe lezer, al van in de tijd van Guido Van Hoof en Gaston Durnez. Hij heeft alle veranderingen opgemerkt, hij weet wat het nu is. Tot wat het nu verworden is. ‘Het is hetzelfde niet meer,’ stelt hij eufemiserend.

M. is een katholieke, Vlaamse intellectueel van 85, een prototypische Standaard-lezer. Hij denkt, zonder daarom halsstarrig bij de preken van Libert Vander Kerken en het obstinate conservatisme van Gerard Bodifée te zweren, met een zekere weemoed aan de tijd waarin een uitgewerkt interview en een trage recensie nog niet de plaats hadden moeten ruimen voor vlotte babbels en prettig aanvoelende sfeerreportagetjes.

In de slaapkamer van het echtpaar het kistje waarin juwelen rusten op rood maar bestoft pluche. Op de kasten beeldjes uit het inderhaast verlaten Congo. De portretten van de kinderen aan de wanden. In de keuken de broodsnijmachine. Moeders en vaders zachte en vasthoudende handen hebben in al die tijd het houten handvat van de zwengel gepolijst – ze kopen nog altijd ongesneden brood.

M. vertelt over zijn beroepsloopbaan. Door zijn vader was hij voorbestemd om horlogemaker te worden. De aanleg voor precisie had hij, maar niet de fijne motoriek noch de belangstelling voor dat vak. Het seminarie, de kolonie, de kennismaking met de vrouw die de moeder van zijn acht kinderen zou worden. Via een tante was dat gegaan – maar ja, hoe gebeuren die dingen? De kolonie en de terugkeer naar een onduidelijk bestaan in kil en vochtig Vlaanderen. In de toen nog veilig verzuilde samenleving kon hij zich aan een financiële instelling van de Vlaams-katholieke pijler vastklampen: hij zou voortaan in verzekeringen doen, later kon hij aan de slag als bankbediende. Zijn weg liep niet over rozen. Maar er kwam brood op de plank.

Ze hebben niet allemaal al hun kansen benut (zo gaat dat in het leven), maar niet één van de acht heeft die kansen niet gekregen.

Ik doe nog eens mijn ronde met een breedhoek, in de zithoek wordt ondertussen het aperitief geserveerd: een uit de kluiten gewassen picon-vin blanc. Mét, zoals het hoort, een flinke scheut cointreau. Daarna gaan we aan tafel voor een ‘eerlijk en heerlijk’ (M.) Vlaams maal: groentesoep, kalfsfricassee met witlof en kroketjes. M. bakt de kroketjes in het achterhuis. Het futuristische design van de frituurketel vloekt met de franjeloze jaren zestig en zeventig in het huis. Dat nu nog leeft en functioneert. Talrijk zijn nog steeds de bezoeken van kinderen en kleinkinderen – hetgeen het echtpaar jong houdt.





 

7174

Brugge, Karel de Stoutelaan - 240211


dinsdag 23 april 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 347

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

11 november 2013

Jan Ceulemans en Regine Clauwaert rijden op een step door mijn kamer. Dat kan alleen in een droom gebeuren. Ik doe de gordijnen dicht van die kamer en zie onder mij een bus met toeristen voorbijrijden: het dak van die bus is van glas en zo kan ik die toeristen zien zitten. Mijn gordijn is wit en met bloemmotieven bedrukt.

In een onderdeel van mijn droom (of in een andere droom in mijn zelfde slaap) neem ik deel aan een stratenloop in Brugge. De straten zijn veel kleiner dan normaal, ze zijn nauwelijks groter dan op een plattegrond. Eigenlijk lopen we door die plattegrond en zo kan het gebeuren dat ik een hoek afsnijd: ik spring over het kanaal naast de stadspoort en kom zo eerder dan mijn concurrenten in het deel van de deelgemeente terecht waar de aankomststreep is getrokken. Van de geleverde inspanningen word ik hijgend wakker, met een bonzend hart.






7173

Brugge, Karel de Stoutelaan - 240201


maandag 22 april 2024

7172

Brussel - 240124


zondag 21 april 2024

7171

Sint-Kruis, parking Carrefour - 240122

 

zaterdag 20 april 2024

7170

Brugge, Karel de Stoutelaan - 240119


vrijdag 19 april 2024

7169

Brugge, Burg - 240113


donderdag 18 april 2024

7168

Brugge, Gulden-Vlieslaan - 231227

 

woensdag 17 april 2024

7167

Brugge, Karel de Stoutelaan - 231220


dinsdag 16 april 2024

7166

Brugge, Kleine Kuipersstraat - 231220


maandag 15 april 2024

gensters 13

14 april 2024

53.
‘Als ik maar bij jou mag zijn / Als het donker wordt / Als ik maar bij jou mag zijn / Als het einde komt’, zingt Aafke Romeijn.

54.
Ik verneem dat ik als hologram aanwezig kan zijn op mijn eigen begrafenis. Of dat ik kan chatten met een overledene. Nou, en het leven is zo al te kort.

55.
Altijd spannend, hoe Hanne Decoutere de brede glimlach waarmee ze de sportjournalist aan haar tafel uitwuift terugzet op de stand ‘tragische gelaatsuitdrukking’ die ze nodig heeft om in de afsluiting van het Journaal het dramatische hoofdpunt te herhalen.

56.
Lijzig, dat is het eerste adjectief dat in mij opkomt om het spel van Matthias Schoenaerts te typeren.





53. https://www.youtube.com/watch?v=hfY10rWrtvY&ab_channel=AafkeRomeijn-Topic
56. Luca Guadagnino, A Bigger Splash (2015)


7165

Brussel - 231215

 

zondag 14 april 2024

7164

Ukkel - 231215