vrijdag 28 januari 2011

ferroviaire ervaring 30

Ik zorg er altijd voor dat ik mooi op tijd ben. Geen gehaast, geen zweet in de oksels, alles onder controle. Ik geniet van elke verplaatsing en vertrek op tijd. Wat is er mooier – in een station dan toch – dan een trein die op het afgesproken uur binnenrolt. Ik sta al klaar, stap met de eersten op en neemt alle tijd om me behaaglijk te installeren. Ik kies een plek uit waar nog niemand zit, want zo wil het de ongeschreven regel: tegenover iemand ga je pas zitten als alle compartimenten al bezet zijn, náást iemand als overal het tegenover is ingenomen.

Terwijl de trein het station van Brugge uitrijdt, neemt, puffend en ongetwijfeld bezweet, een graatmagere man tegenover mij plaats. Graatmager en grauw, hij ziet er niet wat je noemt gezond uit. En gelukkig ook al niet: hij blijft de hele rit triest voor zich uit staren.

In Gent stappen er, zoals altijd, een aantal mensen af maar er komen er veel meer bij. Alle tegenovers worden ingenomen, het is tijd voor de naasten. En zo geschiedt. Net op het ogenblik dat ik denk dat ik tot in Brussel zal kunnen blijven genieten van het comfort van een volledige duobank, komt naast mij een jongeman zitten. Naast de graatmagere en grauwe man tegenover mij was het zitje ook nog vrij, maar niet dus: de jongeman kiest ervoor om naast mij te zitten. Eén op twee, een mens moet daar geen kwaad opzet achter zoeken. En ik heb er ook niets tegen, hoor! Alleen, er is een probleempje. Deze man is niet graatmager maar integendeel enigszins zwaarlijvig. Nuja, hij is gewoon bijzonder dik, om niet te zeggen héél zwaar. En ook volumineus – maar dat gaat samen natuurlijk. Hij neemt méér dan alleen maar zijn zitje in: hij neemt het zijne in en, jawel, een deel van het mijne. Ik schuif wat meer op naar het venster maar voel meteen, anticiperend, dat ik dat, doordat ik nu enigszins scheef zit, in Brussel wellicht in mijn rug zal voelen.

Wat moet ik doen? De vrije plaats naast de trieste man tegenover mij lonkt, maar daar gaan zitten is zoveel als de obesitas van die jongen naast mij openlijk aan de kaak stellen. Dat zou toch niet beleefd zijn?

Bovendien kan ik nu, ook door het tafeltje tussen mij en de grauwe, nauwelijks weg: ik zit gevangen. Ik blijf dus maar in mijn nauwe hoekje zitten.

Wanneer in de Midi de magere man uitstapt, voel ik me verfrommeld als een kussensloop in een zak vol wasgoed en weeg ik de pro’s en con’s van de wellevendheidscode niet meer tegen elkaar af. In een reflex ga ik gewoon, plompweg, op de vrijgekomen tegenoverliggende bank zitten. Wat is het soms ingewikkeld beleefd te willen zijn.