zaterdag 22 januari 2011

mijn woordenboek 298

AMFIBIEVOERTUIG

Wat kun je nu in godsnaam over een ‘amfibievoertuig’ schrijven? Als je in Vlaanderen bent opgegroeid in de late jaren zestig, begin zeventig: dit.

Bij het woord ‘amfibievoertuig’ komt mij maar één iets voor ogen: de auto van kapitein Zeppos. (De naam alleen al: Zeppos. Het avontuur, het geheim, de bravoure. De Z van Zorro en dan nog eens een epos erbij.) Kapitein Zeppos, van het gelijknamige televisiejeugdfeuilleton, reed, nog in zwart-wit, met een open auto die niet alleen een open auto was maar ook, te gelegener tijd, een boot en dus een amfibievoertuig. Hij reed, via een altijd, vreemd genoeg, ter beschikking staand hellend vlak, wanneer de ontwikkeling van het verhaal het vereiste, regelrecht het kanaal in om in een van zijn talloze strijden een van zijn talloze vijanden achterna te zitten of anderszins een verplaatsing te maken die een gunstige afwikkeling van de plot ten goede kwam.

Acteur Senne Rouffaer was toen rond de veertig – maar is inmiddels alweer bijna vijf jaar dood. De plechtstatigheid waarmee hij toen mysteriën oploste, zal nu bij geen enkele jongeling nog imitatiedrang opwekken. Hij stapte in een auto, die een boot werd. Dat alleen al, toen: tover, betovering. Nu werkt het op de lachspieren. Het is camp geworden. Geen kind dat er nog naar om zou kijken, laat staan dat er op woensdagmiddag reikhalzend naar zou worden uitgekeken. Reikhalzend, wat een archaïsch woord.

Ik herinner me kapitein Zeppos. Niet die van de heruitzendingen of van de geforceerd-nostalgische marathonsessies waarbij alle afleveringen in één keer konden worden uitgezeten, maar de originele. Toen hij rechtopstaand in zijn autoboot resoluut de oplossing van het mysterie tegemoetvoer. Moedig en edelmoedig. Bedaard en onvervaard.