maandag 4 april 2011

mijn woordenboek 313

ANGLOFIEL
Een absolute, fanatieke, eenzijdige voorkeur voor een nationaliteit of land is mij vreemd. Ik zie evengoed in Italië als in Engeland, evengoed in Frankrijk als in Portugal zeer behartenswaardige zaken. Zoals ik in elk van die landen ook de kleine kantjes herken. Aversies daarentegen ten aanzien van bepaalde naties, eventueel in hoge mate ironisch aangedikt, zijn mij níet vreemd. Ik beken behoorlijk germanofoob te zijn. De Polen en Roemenen kunnen ook niet echt op mijn spontane bijval rekenen. Naar menig Afrikaans en Aziatisch land gaat mijn voorkeur allerminst uit, om het beleefd te zeggen. Dat is natuurlijk allemaal hoogst irrationeel en zeker niet goed te praten. Als enige excuus kan ik aanvoeren dat ik in den vreemde ook niet uitpak met de gehorigheid aan mijn eigen (deel)staat.

Ik heb iemand gekend die zeer anglofiel was. Dat was best leuk. Landrover, scones, Vera Lynn, de hele literatuur van Dickens tot Barnes, ontbijt met worst, spiegelei en witte bonen in tomatensaus, alles van The Beatles en The Who: niets wat uit de splendid isolation voortkwam kon deze man, die er overigens zelf ook zeer Engels uitzag, mishagen. Hooguit had hij voor paardenrennen en cricket geen speciale sympathie – maar dat was omdat hij niet sportief was ingesteld.

Het was vooral een pose, natuurlijk. Een kapstok om voorkeuren te etaleren. Het is, dat zie je ook op tv of in de kranten, altijd handig om de overvloed thematisch te ordenen. De lijstjes, u kent ze wel. En desnoods sluit je dan maar de ogen voor de minder fraaie kantjes van de gefavoriseerde natie. De films van Ken Loach, het koloniaal verleden, Thatcher.

Nu ik er aan denk: J., want over hem heb ik het, had stevige bakkebaarden en een tabakszak die hij had gekocht in Royal Tunbridge Wells.