vrijdag 26 augustus 2011

Karamazov 14

V.5., getiteld ‘De grootinquisiteur’


Ivan begint met een ‘literair voorwoord’ waarin hij uitlegt dat zijn verhaal past in een literaire traditie ‘waarin naar behoeven heiligen, engelen en alle hemelse machten zich deden gelden’. Hij laat ten tijde van de inquisitie in Spanje God in de gedaante van Jezus ter aarde neerdalen om het volk, dat ondanks het lange wachten blijft geloven in Zijn komst, te overtuigen dat het wachten de moeite waard is. Er hebben net ‘ruim honderd ketters’ gebrand ‘ad majorem gloriam Dei’. Jezus verricht wonderen en wordt gearresteerd door de negentigjarige kardinaal-grootinquisiteur. De Kerk heeft de vrijheid die Jezus vijftien eeuwen geleden aan de mensen heeft geschonken ingepalmd. Hoe zouden de mensen gelukkig kunnen zijn als ze vrij, en dus rebels, zijn? Hun hebzucht (behoefte aan ‘brood’) zal altijd verhinderen dat iedereen ten volle van die vrijheid gebruik kan maken. Bovendien zal de mens altijd, zodra hij vrij is, de behoefte hebben om samen met anderen te knielen. Dat is het begin van alle godsdienstoorlogen want de mensen aanbidden verschillende goden. De behoefte van de mens om een gesust geweten te hebben, is nog groter dan de behoefte aan brood. Door de vrijheid van de mensen te vergroten in plaats van hen ervan te verlossen, heeft Jezus zelf de aanzet gegeven tot de uiteindelijke ondergraving van zijn koninkrijk. De mens wil wonderen en niet een geloof waarvoor je kunt kiezen vanuit de vrije wil. Dat is te moeilijk. Jezus heeft de mensen overschat. Om die zwakke zielen alsnog te winnen, heb je wonderen nodig, mysterie en autoriteit. Door de wereldse macht niet te aanvaarden, heeft Jezus geen wereldrijk kunnen stichten. Dat zou de mens heel wat miserie hebben bespaard. De jezuïeten hebben wel het zwaard opgenomen. Zij strijden niet alleen voor de uitverkorenen, zoals Jezus, maar voor alle mensen, die in de waan worden gebracht dat zij het eeuwig leven zullen verkrijgen – dat er natuurlijk niet is. Dat te geloven, is waanzin. Alleen de honderdduizend martelaren die over de mensenmassa’s waken, weten dit. Aljosja denkt dat Ivan een vrijmetselaar is. Hij gelooft in elk geval niet in God en dus is ‘alles geoorloofd’. Na deze preek over de grootinquisiteur die de zwijgzame Jezus ondervraagt, nemen beide broers afscheid. Aljosja gaat naar het klooster, Ivan naar zijn vader.