donderdag 11 augustus 2011

Karamazov 4

II.5.
De starets keert terug naar het lokaal. Dmitri is nog altijd niet aangekomen. Ivan is met Pjotr Aleksandrovitsj Mioesov, de bibliothecaris Iosif en nog een andere priestermonnik, Paisi, in een discussie verwikkeld over de scheiding van kerk en staat. Fjodor kijkt geamuseerd toe hoe Mioesov in het nauw wordt gedreven. Dat ergert Mioesov. Ivan verwerpt het beginsel van de scheiding van kerk en staat. Hij vindt dat de staat volledig moet opgaan in de kerk, dat de staat kerk moet wórden. Dat druist in tegen de opvattingen van de liberaal Mioesov, die de kerk hooguit een hoekje gunt in het bredere maatschappelijke bestel, dat op zichzelf een heidense natuur heeft. Mioesov vraagt zich af of de rechters in een kerk geworden staat dan ook levenslange en zelfs doodstraffen zullen uitspreken? De starets maakt duidelijk dat de straf van de staat ‘mechanisch’ is, terwijl de kerk straft op een manier die het geweten van de misdadiger aanscherpt. Pas als de staat kerk wordt, zal de misdaad kunnen worden teruggedrongen want de misdadigers, zeker de Russische misdadigers, die nog gelovig zijn, zullen door de moederlijke bejegening van de kerk een beter geweten krijgen en zich beter opgenomen voelen in de kerk-maatschappij. Mioesov zegt dat van alle staatsgevaarlijke individuen de ‘christensocialisten’ de gevaarlijksten zijn. Vader Paisi voelt zich aangesproken maar vooraleer Mioesov zijn vraag kan beantwoorden, betreedt de ‘aanzienlijk verlate’ Dmitri Fjodorovitsj het lokaal.

II.6.
De 28-jarige Dmitri lijkt fysiek sterk maar in zijn gelaatsuitdrukking week en ondoorgrondelijk. Hij oogt ziekelijk en is in zijn reacties onvoorspelbaar. Hij is prikkelbaar geworden door het zware leven maar ook door de recente conflicten met zijn vader over geld. Hij komt met militaire pas binnen en begroet op zeer formele wijze de starets, zijn vader en de overige aanwezigen. Het gesprek wordt voortgezet. Ivan zegt dat de liberalen de neiging hebben om het socialisme en het christendom door elkaar te halen. Mioesov zegt dat Ivan verkondigt dat er geen liefde en zedelijkheid kunnen bestaan zonder geloof in de onsterfelijkheid. Zonder dat geloof rest de mens niets anders dan egoïsme en schurkachtigheid. De starets bespeurt bij Ivan geloofstwijfel. Fjodor doet het conflict, dat hen heeft samengebracht en dat niet over geloof maar over geld gaat, losbarsten. Hij verwijt Dmitri, die geld van hem moet, losbandigheid. Dmitri verdedigt zich: zijn vader heeft een vrouw van lichte zeden, Groesjenka, ingezet om hem in een kwaad daglicht te plaatsen en zo zijn financiële aanspraken te ontkrachten. De starets is door zijn ziekte te verzwakt om paal en perk te stellen aan het schandaal dat zich in zijn boshut aan het ontplooien is. Dmitri zegt dat hij naar de bijeenkomst was gekomen om te vergeven en om vergiffenis te vragen, maar nu is hij vastbesloten zijn vader te ontmaskeren. Mioesov distantieert zich: hij was niet op de hoogte van de details en voelt zich bedrogen nu hij hier wordt gecompromitteerd. Fjodor begint de aanwezige geestelijken te beledigen. Het ‘schandaal’ krijgt een onverwachte wending: de starets knielt voor Dmitri en vraagt vergiffenis. Mioesov wenst niet meer deel te nemen aan het door de abt aangeboden middagmaal. Fjodor zegt dat hijzelf beter ook niet kan gaan. Mioesov vertrekt dan toch maar naar het middagmaal met de abt. Hij verwondert zich erover dat Ivan meegaat: die heeft ‘de huid van een olifant en het geweten van een Karamazov’.