maandag 12 september 2011

Karamazov 23

IX.5.
Het verhoor wordt voortgezet. Door de elementen open tuindeur en afgesproken tekens komt Smerdjakov in het vizier als verdachte. Maar daar hecht Dmitri geen geloof aan: Smerdjakov is volgens hem niet in staat tot een dergelijke misdaad. Dmitri weigert te zeggen hoe hij aan de drieduizend roebel is gekomen. Hij schaamt zich daarvoor. Hij raakt steeds meer verstrikt: alles wijst erop dat hij Fjodor heeft vermoord.

IX.6.
Dmitri ondergaat een vernederende behandeling: hij moet zich uitkleden. En dat hij nu net ondergoed draagt dat niet al te proper is! Zijn bebloede kleren worden als bewijsstukken meegenomen. Dmitri is radeloos. Hij vraagt plotseling iets over de ring van de commissaris. Hij zegt nog eens dat hij zijn vader niet heeft vermoord. Indien hij het wel had gedaan, zou hij het zeker zeggen. ‘In twintig jaar leven heb ik niet zoveel geleerd als in deze ene vervloekte nacht!’ Hij kondigt aan er verder het zwijgen toe te doen. Maar de verdenking blijft op hem rusten, zeker zolang hij de herkomst van zijn drieduizend roebel niet onthult. Dmitri kan dus niet anders dan het vertellen.

IX.7.
Dmitri vertelt dat hij het geld heeft gestolen van Katerina Ivanovna. De officier van justitie begrijpt niet dat Dmitri zich daarover zo schaamt. Zeker omdat de hele stad het al weet. Dmitri schaamt zich omdat hij een dief is en niet een gewone schoft. Hij vindt dat je niet als schoft, en zeker niet als dief of moordenaar kunt sterven: je moet proberen eervol te sterven. Hij is niet naar Katerina gegaan om haar het geld terug te geven omdat hij haar had ingeruild voor Groesjenka. Maar hij sluit niet uit dat Katerina het geld toch zou hebben aanvaard vanuit de perfide overweging zijn eigenwaarde te kwetsen. ‘Enzovoort. Enzovoort.’ De officier van justitie begint de moraalfilosofische redenaties van Dmitri hoe langer hoe grappiger te vinden. Tot grote wanhoop van Dmitri, die van zijn ‘beulen’ de verzekering vraagt dat er aan Groesjenka niet zal worden geraakt. Zij is, in tegenstelling tot wat zij zelf zegt, onschuldig.

IX.8.
De getuigenverklaringen zijn belastend voor Dmitri. Godzijdank laat Dostojevski de formaliteiten over en gebruikt hij de indirecte rede. Maar ’t blijft evengoed oeverloos. Als laatste getuige komt Groesjenka aan de beurt. Ze heeft in de loop van de nacht koorts gevat – ‘het begin van een slepende ziekte die ze aan die nacht zou overhouden’, voegt Dostojevski daar nog aan toe. Dostojevski stapt hier weer over op de directe rede. Groesjenka zegt, in het bijzijn van Dmitri, dat ze zowel met Fjodor als met Dmitri een ‘spelletje’ heeft gespeeld. Het was vriendschap, zeker geen liefde. Haar verklaringen over het geld gaan in tegen die van Dmitri. Ze bevestigt dat Dmitri ermee heeft gedreigd zijn vader te vermoorden, maar ze denkt niet dat hij dit had kunnen doen. Wanneer Dmitri zegt dat hij het niet heeft gedaan, zegt zij aan haar verhoorders dat ze hem moeten geloven: ‘als iets tegen zijn geweten in gaat, dan pleegt hij nooit bedrog. Dan zegt hij de zuivere waarheid, gelooft u dat!’ Het verhoor is afgelopen. Dmitri gaat slapen en heeft ‘een mooie droom’ over arme mensen, een droom waarin hij een soort van roeping krijgt en de zekerheid dat hij aan die roeping zal tegemoetkomen met Groesjenka aan zijn zijde. Deze droom sterkt hem. Wanneer hij wakker wordt merkt hij bovendien dat iemand een kussen onder zijn hoofd heeft gelegd. Dit gebaar ontroert hem danig en hij is bereid het proces-verbaal ongelezen te ondertekenen.

IX.9.
Dmitri wordt gearresteerd. Hij beseft dat het niet anders kon en dat hij zijn leven ook niet zou hebben gebeterd zonder een dergelijke ‘slag van het lot’. Hij wil door het lijden dat hem te wachten staat gelouterd worden. Maar hij zal de strijd aanbinden met diegenen die hem zullen veroordelen. Nu neemt hij als vrij man ‘afscheid van de mensen’. Hij moet ervaren dat hij al een deel van zijn status kwijt is. Hij neemt ook afscheid van Groesjenka, die belooft altijd bij hem te zullen blijven. Kalganov blijft bedroefd achter: ‘wat kunnen er na zoiets nog voor mensen zijn!’

Hier eindigt deel drie.