dinsdag 20 december 2011

mijn woordenboek 347

APPARTEMENT


Wat moet je zeggen: op een appartement wonen, of – zoals je in een huis woont – in een appartement? In klinkt in elk geval geborgener. Terwijl in ‘op een appartement’ behalve de hoogte ook het voorlopige van ‘op kamers’ resoneert – alsof het betrekken van een appartement geen volwaardige manier van wonen zou zijn. (In dat ‘op kamers’ hoor je ook: studenten, vrijgezellen, mannen alleen. En in nog andere (en oudere) registers: hospita, gemeubeld, huisreglement, geen bezoekers van de andere sekse toegelaten.)

Wat schreef ik? Een ‘volwaardige’ manier van wonen? Wat zou dat kunnen behelzen? In die volwaardigheid is het rurale nog aanwezig, het gelijkvloerse ook, een rechtstreeks contact met tuin, straat en buren. En in een ‘volwaardige’ woning heb je, zo beeld ik mij dan in, ook de veel meer bij het volle of volledige leven aansluiting vindende opdeling van de ruimten: kelders vol geweckte kersen en peren en festieve wijnvoorraden, een zolder als stoffig depot van het verleden, de voutekamer met een bed waarin geboren wordt en gestorven, de open haard, de binnenkoer, de garage, en onder de dakpannen de kamers voor het personeel, barstensvol weemoed en ongehoorde tranen… En er zijn de trappen en de gangen, die in een huis niet, zoals in een appartementsgebouw, deel uitmaken van de met anonieme anderen gedeelde gemeenschappelijke ruimte maar op eigen wijze – een lichtgevend mariabeeldje op het eind van de gang, het kraken van de zevende en dertiende trede – bijdragen tot het eigen karakter van de woning, de intimiteit, de huiselijkheid.

De gezelligheid – maar dat is een woord dat ik liever niet gebruik.

Een appartement staat los van alles. Het is, welbeschouwd, niet veel méér dan een inwisselbare doos tussen dozen. We spreken niet of toch zeker niet zo makkelijk van een ouderlijk appartement. Huizen daarentegen hebben een eigenheid die niet tot stenen en glas valt te herleiden. De functie van appartementen is: wonen en niet veel meer dan dat. Huizen zijn nesten, appartementen woonmachines. Ik kan mij moeilijk indenken dat een kind van wieg tot uitvliegen een kwarteeuw lang op hetzelfde appartement zou wonen – ik vind een appartement zelfs helemaal niet geschikt voor een gezin. Het is bij uitstek de – tijdelijke – wooneenheid van de solitair, de soloman die geen volledig huis van doen heeft.

Mijn appartement ligt op de hoogste verdieping en ik heb het graag zo. En dat niet alleen omwille van het uitzicht (op honderdjarige bomen van een park, in mijn geval) – het idee gesandwicht te zitten tussen twee vreemde leefwerelden waarmee je geen andere dan een auditieve band hebt (voetstappen, muziek, geruzie, wenende kinderen…), staat me tegen. Mensen hebben ruimte nodig – in die zin kunnen appartementsgebouwen nooit méér zijn dan een precaire noodoplossing.

Regelmatig komen mijn kinderen eten op mijn appartement. Dan zijn we een paar uur samen. En om de zoveel tijd breng ik er met mijn vriendin, S., een paar dagen samen door. Dan heeft het appartement iets van een hol, een nest, maar ook van een gedeelde werkruimte waarin de dingen en de boeken blij zijn dat ze niet alleen mij hoeven te dienen. Ik ben dan nergens elders even graag. En laat nu net dat de definitie zijn van zich thuis voelen.

Eén keer heb ik een tijdje een appartement bewoond dat zich niet op de hoogste verdieping bevond. Dat was in het begin van de jaren tachtig, nadat het ouderlijke huishouden – in een écht huis – door de scheiding van mijn ouders was gëimplodeerd. En in één moeite mee: de hele omgeving, mijn hele kindertijdbiotoop. Mijn moeder verhuisde naar een appartement aan de rand van de stad, ik ging er af en toe, zeer tegen mijn zin, logeren. Nu is dat appartementsgebouw volledig gerenoveerd en zuinig gemaakt. Boven en onder hoorde je toen de buren. Het gerucht van het nooit ophoudende verkeer dat stopte voor de verkeerslichten aan de stadspoort en dan weer optrok, drong gemakkelijk naar binnen door het enkelglas van de schuiframen. Zoveel glas was er, dat ik de woonst van mijn moeder ‘het aquarium’ noemde. In die naamgeving lag mijn weerzin voor die plek besloten.