vrijdag 11 mei 2012

geen verloren tijd 31

Dit is een nieuwe aflevering van mijn lectuur van Prousts A la recherche du temps perdu. Alle afleveringen tot hiertoe zijn hier te vinden.


218-233

Samen met Swann betreden we het huis van Odette. Dat ze anglofiele is, wisten we al: ze houdt thee-uurtje. Maar uit de decoratie van haar interieur kunnen we nu ook haar voorkeur voor japonnaiserieën afleiden. Zo is Odette helemaal mee met de heersende modes. En ze houdt van orchideeën, chrysanten en catleyas omdat die de grote verdienste hebben à ne pas ressembler à des fleurs (221:18-19).

Na dit eerste bezoek laat Swann zijn sigarettenetui liggen; Odette brengt er hem nauwelijks een uur later per brief van op de hoogte. Bloemenkeus, interieurinrichting, taalgebruik én handschrift verraden een slechte smaak en opvoeding – maar Swann ziet het niet.

Bij zijn tweede bezoek heeft Swann voor Odette een ets meegebracht en wanneer zij zich erover buigt om hem te bekijken, ziet hij in haar een gelijkenis met Zippora, de dochter van Jethro, zoals zij door Botticelli is afgebeeld in de Sixtijnse kapel. Swann ziet in schilderijen niet alleen algemene kenmerken van de werkelijkheid, hij herkent ook in geschilderde koppen individuen – en zo vertegenwoordigt de schilderkunst voor hem niet alleen het algemene maar ook het particuliere. Dat troost hem enigszins want blijkbaar hebben de door hem aanbeden meesters toch ook aandacht opgebracht voor het soort koppen dat toebehoort aan mensen met wie hij in de mondaine conversatie vaak het gevoel heeft zijn tijd te verliezen. Deze echo’s van de werkelijkheid in de kunst – zowel beeldende kunst als muziek – doen Swann nog intenser van kunst genieten. En van de weeromstuit wordt Odette, die hij op zich niet mooi vindt, alsnog bevalliger, en wel door haar gelijkenis met een figuur uit het oeuvre van een aanbeden meester: cette ressemblance lui conférait à elle aussi une beauté, la rendait plus précieuse (224:9-10).

Swann vraagt zich een beetje gegeneerd af hoe het mogelijk is geweest dat hij in Odettes aangezicht niet de trekken heeft gezien die Botticelli kennelijk mooi genoeg heeft gevonden om in zijn schilderij op te nemen. Odette is nu niet langer een ‘onvolmaakt gebrek-aan-beter’, puisqu’elle contentait en lui ses goûts d’art les plus raffinés (224:17-18). Maar daarom wekt ze zijn begeerte nog niet op: zijn begeerte is altijd een tegenovergestelde kant uitgegaan dan zijn esthetische voorkeuren. De gratificatie door de esthetiek lijkt een kus of ronduit de geslachtsgemeenschap (le baiser et la possession (224:31-32), die middelmatig zijn als het lichaam niet mooi is), nu, ‘als bekroning van de adoratie voor een museumstuk’, surnaturels et délicieux (224:35) te maken.

Swann zet zelfs een reproductie van Botticelli’s portret van Zippora op zijn bureau om zijn gevoelens voor Odette levendig te houden. Of zelfs aan te wakkeren, hetgeen nodig is want sinds Odette zeker lijkt van Swanns belangstelling, is hun verhouding al wat mat geworden. Om die verhouding opnieuw wat leven in te blazen, schrijft Swann  une lettre pleine de déceptions feintes et de colères simulées (225:30-31) – en het gewenste resultaat blijft niet uit: zij schrijft hem de tederste brieven en hij kan weer met de grootste verwachtingen naar de bijeenkomsten van de Verdurins gaan, steeds met een air van dat het voor hem niet per se hoeft.

Een keer is Swann een beetje te lang met zijn ateliermeisje blijven spelen en komt hij te laat: Odette heeft niet op hem gewacht. Pas door verstoken te blijven van het genoegen dat zij hem verschaft, beseft hij dat hij ernaar heeft verlangd – hij heeft alleen nooit rekening gehouden met de mogelijkheid dat hij het niet zou krijgen. Zijn teleurstelling ontgaat de Verdurins niet. Mme Verdurin is supporter van haar dochter: zij vindt onomwonden ‘dat ze met hem naar bed moet gaan’. M. Verdurin vindt Swann te intellectueel voor zijn dochter en hij vindt hem een poseur (227:32). Mme Verdurin: als Swann een poseur is, betekent dat dat hij neerbuigend zou kunnen zijn – en dus dat hij hoger zou kunnen staan dan zij.

Een bediende brengt Swann Odettes boodschap over: ze is naar café Prévost om er vooraleer naar huis te gaan nog een chocolade te drinken. Halsoverkop haast Swann zich naar Prévost. Hij beseft dat hij niet meer zichzelf is, qu’il n’était plus seul, qu’un être nouveau était là avec lui (228:38-39) –, en dat, beseft Swann, maakt het leven interessanter en spannender. Swann lijkt in zijn haast om tijdig bij Prévost aan te komen zelfs te vergeten dat als Odette daar nog is, dit enkel maar tot een zoveelste vruchteloos samenzijn kan leiden; hij zou nogmaals de kwelling moeten ondergaan et la torture que lui apportait la vaine présence (‘het zinloze gezelschap’) de cette femme qu’il approchait sans oser l’étreindre (‘in zijn armen te sluiten’; 229:18-19).

Odette is niet bij Prévost. Samen met zijn koetsier begint Swann nu aan een zoektocht in de restaurants in de buurt. Wanneer de koetsier terugkeert, vraagt hij niet of hij haar heeft gevonden, maar wel dat hij, de koetsier, hem, Swann, er morgen moet aan herinneren dat hij hout moet bestellen. Maar de koetsier zegt dat Odette niet te vinden is. Swann weigert naar huis te gaan. En nu is het duidelijk: hij heeft een grens overschreden, het plezier dat hij aan Odettes aantrekkelijkheid beleefde, is omgeslagen in un besoin absurde, in le besoin insensé et douloureux de le posséder (231:6-9).

En dan loopt Swann alnog Odette tegen het lijf. Ze schrikt. Hij probeert haar gerust te stellen en stapt in haar rijtuig. Dat moet uitwijken voor een obstakel. De catleyas op haar kleed verschuiven door de schok. Hij biedt aan ze te herschikken. Odette weet wat er nu volgt, maar ze doet alsof ze nog eventjes tegenpruttelt. Swann van zijn kant is zeker ook niet té gulzig: alvorens Odette te kussen, neemt hij haar hoofd in zijn handen en bekijkt haar, wetend dat het de laatste keer is dat hij de nog niet door hem gekuste Odette ziet, met ce regard avec lequel, un jour de départ, on voudrait emporter un paysage qu’on va quitter pour toujours (233:29-31).