dinsdag 8 mei 2012

schrikkel 120

Ik herinner mij een passage in Het boek van de lach en de vergetelheid waarin Milan Kundera de migratie van merels uit de bossen naar verstedelijkte gebieden een ontwikkeling noemt die, op een neutrale maar onmogelijk door mensen te hanteren schaal gemeten, belangrijker mag worden genoemd dan bijvoorbeeld de volksverhuizingen van de Vandalen of de inval van de Duitsers in Polen. Want, aldus Kundera, de migraties van Vandalen of Duitsers, dat is een intraspecifieke wijziging van verhoudingen. Het gaat om een wijziging in de verhouding tussen mensengroepen. Als merels de bossen inruilen om in de steden, en dus onder de mensen, te gaan leven, dan hebben we het over een wijziging in de verhouding tussen soorten. En daarom is de migratie van merels belangrijker dan de migratie van Vandalen. Of dan de inval van de Duitsers in Tsjechië. Of van de Russen.

In het Stil Ende, hier om de hoek, leven er schildpadden. Invasieve exoten. Een of andere idioot heeft er ooit een eerste exemplaar in neergepoot. En blijkbaar gedijen die beestjes want als de zon schijnt – wat zij dezer dagen niet vaak belieft te doen – komen ze boven water om te zonnen op de zwanenplank. Schildpadden in het Stil Ende? Dat is, me dunkt, een nog belangrijkere migratie dan merels die naar de stad trekken. Merels waren buren, en ze kwamen als buren naar ons toe. Ze sloten vriendschap met de mees en de mus, en waren vlug genoeg geïntegreerd om op hun beurt de vink en de aalscholver in de stad te verwelkomen. Maar schildpadden, dat zijn allochtone beesten. Die komen niet uit het bos naast de stad maar van ergens helemaal elders. Die passen bij de zwanen en eenden van het Stil Ende als een tang op een varken. Ze zitten daar lijzig te zonnen en trekken zich van niets iets aan.

Maar ja, zo gaat het. En binnen een paar jaar trekt niemand zich van die schildpadden nog iets aan.