vrijdag 29 juni 2012

gedichten zijn niet overbodig

Dit interview verscheen op 25 november 1995 in De Standaard.


Willy Tibergien mag zich een gelukkig man noemen. Zijn Poëziecentrum is in vijftien jaar uitgegroeid tot het belangrijkste trefpunt voor poëzie in de Lage Laden. En de Poëziekrant, waar hij twintig jaar geleden vanaf het eerste uur bij betrokken was, is voor velen een onmisbaar tijdschrift geworden. Ondanks alle beslommeringen slaagt Tibergien er nog in om van poëzie te genieten. De dubbele verjaardag van centrum en krant wordt vandaag met een 1ste Internationaal Poëziefestival en met happenings in het Gentse stadscentrum gevierd.

Willy Tibergien, met zijn 50 jaar zelf ook jubilaris, gaat ons voor naar zijn hoofdkwartier, op de zolder van ‘zijn’ pand aan de Hoornstraat. Hij spreekt, zoals het een poëtische ziel past, minzaam maar soms ook wat verbeten, vooral wanneer de onvermijdelijke centenkwesties worden aangeroerd.

‘Ik vraag niet in de eerste plaats meer geld voor het Poëziecentrum, ik vraag meer waardering. De minister van Cultuur, Luc Martens, citeert in zijn toespraken mooi uit Nijhoff en Van Wilderode, maar hij zou beter wat meer opzijleggen voor een instelling waar een gerenommeerde Nederlandse literator als Gerrit Komrij komt opzoeken wat hij in eigen land niet vinden kan. 50 miljoen frank voor de Frankfurter Buchmesse; 15 miljoen voor Liber in Barcelona – dat geld kan beter worden besteed. Het is toch schrijnend dat kort na die buitenlandse boekenfestijnen, waar de minister op korte tijd veel gemakkelijke eer oogst, een instelling als het Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur moet liggen zieltogen. Gaat het niet altijd zo? Slachtoffers van overstromingsrampen zien ook liever het geld waar ze recht op hebben dan een koning die op zijn botten door het water in hun straat komt waden.’

Het Poëziecentrum functioneert toch goed?

‘Jazeker, maar er zou zoveel meer kunnen gebeuren. Stilstaan is achteruitgaan. De mensen die hier deeltijds werken, zouden gerust full-time aan de slag kunnen. Automatisering dringt zich op. Het wordt hoogtijd dat het Poëziecentrum de officiële erkenning als Vlaams-Nederlands steunpunt voor de poëzie krijgt die het verdient. Dan zouden we eindelijk zonder ademnood kunnen werken. Wat meer aandacht besteden aan de jeugd, bijvoorbeeld, iets waar de huidige minister van Cultuur blijkbaar op aanstuurt. We denken ook aan een actie om poëzie in de openbare bibliotheken beter aan bod te laten komen.’

Op dit ogenblik draait het Poëziecentrum op 4.250.000 frank van de Vlaamse Gemeenschap, 400.000 frank van de Nationale Loterij, 150.000 frank van de provincie Oost-Vlaanderen. Gent levert 250.000 frank. Op voorwaarde dat het bedrag gaat naar de organisatie van het Poëziefestival, in samenwerking met de stedelijke dienst Kunsten. Het Vlaamse Cultureel Ambassadeurschap zorgde dit jaar voor een toetje van 2 miljoen.

De boekenzaak, die onder de naam ‘De Sporen’ in hetzelfde pand gehuisvest is, maakt sinds kort juridisch geen deel meer uit van de vzw Poëziecentrum. Wel is het zo dat de winkel, een bvba, de vzw ‘sponsort’. De statutaire scheiding was nodig omdat het Poëziecentrum op een gegeven ogenblik als ‘gemengd bedrijf’ werd beschouwd en zo zijn subsidies dreigde te mislopen.

Met deze middelen laat Tibergien zijn documentatiecentrum meer dan behoorlijk functioneren, geeft hij een tijdschrift en boeken uit, en organiseert hij poëziemanifestaties. Naast een jongerenbanenplanner staan vijf mensen op de loonlijst van het Poëziecentrum, van wie twee deeltijds.

Het Poëziecentrum houdt zich uitsluitend bezig met Nederlandstalige poëzie. ‘Van Bertus Aafjes tot Frank Zonderland, een Gentse dichter die wellicht niemand kent.’ Ook poëzie in vertaling, zowel buitenlandse als Nederlandstalige die in een andere taal is vertaald, is hier te vinden.

Financiën

Willy Tibergien windt zich lichtjes op wanneer we over de financiën doorbomen. ‘Ik hoor al vijftien jaar dat er voor literatuur niet genoeg geld is! Waarom laat men dan voortdurend versnippering toe, waarom is men voortdurend geneigd nieuwe instituten in het leven te roepen? Men zou, zoals in Nederland, organisaties met louter regionaal belang door regionale instanties moeten laten subsidiêren, zodat de nationale initiatieven beter aan bod kunnen komen. In Vlaanderen is maar voor één poëziecentrum plaats, net zoals er hier maar één theaterinstituut bestaat. Het zieltogende Europees Poëziecentrum in Leuven vraagt om samenwerking. Voor mij is dat goed, maar wij zijn geen vragende partij.’

Mooi, een man met een knipselarchief, die versnippering wil tegengaan.

Het documentatiecentrum telt inmiddels meer dan 15.000 titels, zowel bundels als secundaire literatuur. Naast een uitgebreid krantenknipselarchief bevat het ook een grote verzameling tijdschriften. Niet alleen het actualiseren, ook de concrete werking van het documentatiecentrum vergt heel wat inzet. ‘Je kan hier gerust alles opvragen wat niet altijd gemakkelijk in de boekhandel of in de openbare bibliotheken te vinden is. Wie niet kapitaalkrachtig genoeg is om zich een bundel aan te schaffen, kan fotokopies maken? Onze deur staat voor iedereen ongeveer vijftig uren per week open. Wij vragen alleen een bijdrage van 300 frank per jaar.’

Wat is de rol van de uitgeverij binnen het Poëziecentrum?

‘Die is belangrijk. Zeker nu het aantal gewone uitgeverijen dat zich aan poëzie waagt wel bijzonder klein is geworden. De uitgeverij van het Poëziecentrum is een van de middelen om de globale doelstelling, het verspreiden van poëzie, te verwezenlijken. Vooral de bloemlezingen doen het goed. Met onze Bladen voor de poëzie daarentegen, waarmee we jaarlijks vier bundels van goede Vlaamse dichters uitgeven, bereiken we te weinig mensen. Bijna niemand bespreekt ze, bijna niemand koopt ze? En de aankoop door het ministerie van ochgod 25 exemplaren ervaar ik eerder als een kaakslag in het gezicht van de uitgever en van de auteur dan als een effectieve steun. Daarom stoppen we ermee. Tegen mijn zin. We blijven wel goede Vlaamse dichters steunen, maar het zal op een andere manier moeten gebeuren.’

Marginaal

Niet iedereen ligt wakker van literatuur. En zeker niet van poëzie. Vecht het Poëziecentrum tegen de bierkaai?

‘Poëzie is binnen de literatuur inderdaad een marginaal maar zeker geen overbodig genre. De drempel ligt blijkbaar hoger dan vroeger, toen er nog zoiets als een orale cultuur bestond waardoor men gedichten en liederen uit het hoofd leerde en overleverde. Maar ik wanhoop niet. Tijdens de actie “Plamuur een gat in je cultuur” van het Cultureel Jongerenpaspoort kwamen hier tweehonderd jongeren over de vloer. Vrijwillig Minstens enkelen onder hen komen hier terug. Het komt erop aan het potentiële publiek aan te spreken. En of dat nu door het verkopen van een prentkaart of een T-shirt of een ticket voor ons poëziefestival gebeurt, lijkt mij minder belangrijk. Zo elitair ben ik niet, om een prentkaart met een vers erop minderwaardig te vinden.’

Oké. Maar heeft poëzie genoeg maatschappelijke relevantie? Uw Poëziecentrum kost de gemeenschap geld. Wat geeft u haar terug?

‘Ik weet nog niet zo zeker of alles per se nuttig moet zijn. Schoonheid verdient ook een plaats in onze samenleving. Nu wordt de schoonheid van de poëzie inderdaad minder opgemerkt onder het geweld van allerlei mediatieke evenementen. Neem bijvoorbeeld dat Beatles-revival.’

U vindt een versregel als ‘Free as a Bird’ beslist niet onaardig…

(glimlacht) ‘Ach. Hoewel, “The Fool on the Hill” is toch een tekst met poëtische kwaliteit… (mijmerend) Ik identificeer mij daar soms een beetje mee…

Onderwijs

Is het toegankelijk maken van poëzie niet in de eerste plaats een van de taken van het onderwijs?

‘Inderdaad. Maar dan moet het wel op de juiste manier worden aangepakt…’

Het gevoel dat mijn oudste zoon, in het derde kleuterklasje nu, vertolkte toen ik deze middag vertelde dat ik naar een meneer in Gent ging die een winkel had met boeken vol gedichten: ‘Ik háát gedichten,’ zei hij. Ik kan mijn oogappel nochtans geen gebrek aan taalgevoeligheid aanwrijven.

‘Tja. De grote fout, die vooral in het secundair onderwijs wordt begaan, is dat men gedichten plat analyseert. Dan moeten er, met de daver op het lijf, nog examenpunten op verdiend worden ook. Uiteraard krijgen kinderen die hele dagen naar videoclips kijken op die manier een hekel aan poëzie. Ik zou er potverdorie ook een hekel aan krijgen! Neen, plaats de gedichten in een ruime context, spits ze toe op de actualiteit en de eigen leefwereld… Daarom moet je het verleden nog niet verwaarlozen. Geef de jongeren toch een gedicht van Boudewijn Büch over Mick Jagger te lezen.

Ik zeg niet dat het daarbij moet blijven, alleen dat het daar moet vertrekken. Werk met thema’s. Of geef de leerlingen een bloemlezing liefdespoëzie mee, in plaats van dat gortdroge handboek waar “de inspectie” over waakt. Komaan, dat is flauwekul. En help dat valse beeld van de gekke, wereldvreemde dichter uit de wereld, door biografisch materiaal mee te geven. Wat ik ook niet begrijp is waarom het hele poëzieonderricht in dat voorlaatste jaar van het secundair onderwijs wordt samengeperst. Men zou het over de zes jaar moeten spreiden.’

Media

Zoals in alles, tegenwoordig, kunnen de media ook een rol spelen in de verspreiding van poëzie. Hoe kunnen ze dat goed doen? Zit er meer in dan het schaamlapje dat ‘Coda’ heet en alleen bij nachtuilen en in slaap gevallen zappers bekend is? Of zijn de media vooral geneigd om alleen datgene te bieden waarvan zeker is dat het publiek het wenst en…

‘…en het publiek wenst geen poëzie? (bedachtzaam) Is het wel waar dat het publiek krijgt wat het vraagt? Is het niet veeleer zo dat het publiek in zijn luie stoel aanvaardt wat de media opdringen? Maar goed, misschien komt er met de herdefiniëring van de opdracht van de BRTN meer ruimte voor cultuur op tv.’

Het dubbele jubileum van het Poëziecentrum werd ingezet met de aankondiging van een bijsturing. U bent van plan meer aandacht te besteden aan poëziemanifestaties. Dat ligt in de lijn van de nieuwe mediacultuur.

‘We organiseren al van in het begin poëziemanifestaties. Onze doelstelling is en blijft, naast het bewaren van het verleden: poëzie dichter bij de mensen brengen. Als dat via de podia kan, dan moeten we die kans benutten. Het documentatiecentrum blijft onze belangrijkste opdracht, laat daarover geen misverstand bestaan. De geëigende plek voor gedichten blijft de bundel. Dat we een groots opgezet poëziefestival organiseren, heeft ook een pragmatisch aspect. Op basis van onze huidige activiteiten zijn wij wat subsidies betreft blijkbaar aan een plafond gekomen. Misschien kunnen wij met nieuwe activiteiten nieuwe financiële bronnen aanboren.’

Dreigt u met uw 1ste Internationale Poëziefestival niet in het vaarwater te komen van Behoud de Begeerte, organisator van literaire manifestaties als ‘Saint-Amour’ en ‘Geletterde Mensen’? In uw jubileum-persbericht had u het toch niet voor niets over ‘poëzieavonden die nu eens niet in de eerste plaats commercieel zijn’?

Luc Coorevits van Behoud de Begeerte speelt op veilig met grote namen. Ik zie Coorevits meer als de Herman Schuermans van de literatuur. Waarop baseert hij trouwens zijn ambitie om de literatuur te monopoliseren? Hij zou nog het liefst willen dat we ons opsluiten in ons documentatiecentrum en dat de mensen moeten aanbellen om er binnen te komen.¨’

Hekel

Willy Tibergien en het Poëziecentrum worden vaak met elkaar geïdentificeerd. Ten onrechte natuurlijk, want in de Hoornstraat 11 werken nog andere mensen, en Tibergien zelf is soms ook élders te vinden. Houdt hij zich dan ook met poëzie bezig? Écht dan? En hoe is hij ertoe gekomen. Het antwoord verrast.

‘Ik was zo iemand die met een hekel aan poëzie de middelbare school verliet. Precies om de redenen die ik noemde: analyseren, uit het hoofd leren, voordragen. Mijn interesse is pas gewekt door het enthousiasme van een leraar op de Kadettenschool, Raymond Van den Broeck, tegenwoordig docent vertalingen? Ook André Demedts, in de bibliotheekschool dan, heeft in mij het heilige vuur aangewakkerd. Net als Van den Broeck op een subtiele, niet opdringerige wijze. Ik begon als vanzelf met het aanleggen van een poëziebibliotheek. Daar kwamen ook knipsels bij, en zo is ontstaan wat later het Poëziecentrum zou worden.’

Hoe gaat u om met poëzie?

‘Ik heb altijd gevonden dat je gedichten bij voorkeur moet lezen. Voordrachten die ik van in het begin vaak heb bijgewoond, kunnen de teksten verrijken, maar dat is niet altijd het geval. Ik lees grasduinend, associërend. Ik overloop de titels, zoek het gedicht op waarvan de titel mij aanspreekt, zoek dan weer iets anders op… Ik lees nooit een dichtbundel  voor naar achter in één keer uit. Romans lees ik weinig, wel biografieën. Kouwenaar, Campert, Claus, Herzberg en Hertmans zijn mijn favoriete hedendaagse dichters. Ik heb ook een boontje voor Van Ostaijen en Van de Woestijne. Minder voor Gezelle.

Bij de buitenlandse dichters hou ik vooral van Celan, Rilke natuurlijk, García Lorca. En een oude liefde van mij is César Vallejo, uit wiens poëzie Bart Vonck net een bloemlezing heeft samengesteld. Je hebt natuurlijk veel soorten poëzie, die je moeilijk tegen elkaar kunt afwegen. Ik kan bijvoorbeeld het kolderwerk van Kees Stip of drs. P appreciëren. En ik houd ook veel van de teksten van Jacques Brel en Georges Brassens.’



Dit interview verscheen op 25 november 1995 in De Standaard.

Het Poëziecentrum is intussen verhuisd naar Vrijdagmarkt 36, ook in Gent.