maandag 26 november 2012

schrikkel 317b

Het is altijd een pijnlijk moment, een jaarlijks terugkerende bron van zware ergernis in mijn ogen, hoofd en hart: het monteren, bevestigen, uithangen, opstellen, etaleren en installeren van de stedelijke kerstversiering. Ik vind: er is nu toch al zeker een jaar of vijftien – door de toenemende ontkerstening, door de onzekerheid met betrekking tot de toekomst, door het uitblijven van harde winters, door de steeds cynischer aanwezige commercialisering en, recenter, door de crisis – alsmaar minder reden om die ziekelijke kerstuitbundigheid te organiseren (met inclusief natuurlijk de ellendige muzak die de hele dag ongevraagd over je wordt uitgestort vanuit onbereikbaar hoog aan de gevels opgehangen luidsprekers). En ik stel ook vast: dat er elk jaar minder en later aan kerstversiering wordt gedaan. Godzijdank. Maar dat neemt niet weg dat het mij stoort dat de stad het nog altijd nodig acht om in deze ongein te investeren en om mee te werken aan de enkel het mercantilisme en een zich vervelende horde kerstshoppers ten goede komende georkestreerde kerstpret. IJspistes, glühwein, kerstmarkten, versierde etalages, tegen de gevels opklimmende kerstmannen, kerstbomen, kerststallen, kerstballen: laat het allemaal knetteren in een laaiend vreugdevuur waaraan allen die zich aan dat gedoe ergeren – en het zullen er meer zijn dan wie er plezier aan beleeft – zich kunnen warmen. Dat zou pas verbroederend werken, dat zou pas een goede kerstsfeer oproepen, daar zouden de mensen zich misschien gelukkiger bij voelen dan bij die opgefokte kerstdwang die nu opnieuw, obligaat en ongeïnspireerd, zijn intrede doet in de steden, in mijn stad.