vrijdag 15 februari 2013

De Toverberg 9


Humaniora

<326> Hans Castorp en Joachim zitten in de tuin. Hans kan weer genieten van zijn Maria Mancini-sigaar. <327> Behrens komt voorbij, ook rokend. <328> De dokter en Hans Castorp wisselen sigaren uit <329> en ook hun ervaringen met het roken ervan. <330> Hans informeert naar het kunstschilderen van de dokter. ‘Anch’io sono pittore, zoals de bekende Spanjaard placht te zeggen,’ grapt Behrens. <331> De neven krijgen het atelier van de dokter-schilder te zien. <332> Na belangstelling voor andere schilderijen te hebben voorgewend, komt Hans Castorp voor het schilderij te staan dat hij natuurlijk al meteen wilde zien: Behrens’ portret van Clawdia Chauchat, <333> ‘een tamelijk knullig product’ – maar voor Hans Castorp is ‘de relatie’ tussen het doek en zijn onderwerp belangrijker dan de gelijkenis. <334> Hij wendt bij de beschouwing van het schilderij een technische kennis voor – en die benadering steekt natuurlijk fel af tegen zijn emotionele betrokkenheid. <335> Zeker als het over de decolleté van mevrouw Chauchat gaat! Behrens wijst erop dat je bij het schilderijen moet wéten wat je schildert: kennis van de anatomie kan zorgen voor ‘een andere verhouding (…) tot de natuur dan de zuiver lyrische’. <336> Hans Castorp begint door te draven en heeft het over ‘variaties van een en dezelfde algemene interesse’. Alle humane wetenschappen en zelfs de theologie gaan over de mens – en aan de basis ervan ligt een interesse voor de vorm, die wordt aangeleerd door middel van de klassieke filologie. <337> Door deze aandacht voor het vormelijke wordt die interesse ‘haast iets als een galante gedrevenheid’. In die zin moet kunst begrepen worden als ‘een nuance van de humanistische interesse’. <338> De loop van het gesprek wil dat Hans en Behrens het op een gegeven ogenblik hebben over de chemische samenstelling van vrouwelijk vet. <339> Dan zegt Hans Castorp kwansuis, Settembrini bijna letterlijk citerend: ‘Het obscene en het heilige waren (…) tot op zekere hoogte een en hetzelfde.’ <340> Dan gaat het weer over de huid <341> en over blozen, <342> kippenvel, lymfe, <343> bloed en de chemische samenstelling van het menselijk lichaam. <344> En zo komen ze bij de afbraak en het rottingsproces, dat een vorm van oxidatie is… zoals het leven zelf: ‘Tja, leven is sterven’. <345> Leven is de vorm van verbranding waarbij de vorm blijft bestaan. Behrens zegt melancholisch te zijn geworden van het gesprek en neemt afscheid van de neven.

Navorsingen

<246> De winter doet zijn intrede en <347> vergroot het isolement van het sanatorium. <348> De wintersporters komen naar het dorp. Hans Castorp beseft dat hij hier Kerstmis zal moeten vieren. <349> Maar ook dat dit voor de medepatiënten, die al langer in de Berghof zijn, een van de ijkpunten van het jaar is. Het jaar! Er wordt overlegd over en gecollecteerd voor het jaarlijkse cadeau aan Behrens. <350> Na vele sneeuwdagen zet een periode van ijzige vrieskou in; het landschap is ‘verstard in een droom van fantastische doodstover’. <351> Hans Castorp blijft langer op om hiervan te genieten maar ook omdat hij is beginnen te studeren. <352> Het boek De Kunst van het Verleiden kan onder de gasten op ruime belangstelling rekenen. Hans Castorp verdiept zich niet meer in boeken over schepen of ingenieurskunde, maar wel over <354> ‘anatomie, fysiologie en levensleer’. Hij leest over het leven, wat dat is, <355> en over het zelfbewustzijn, dat naar kennis over het leven streeft maar nooit tot een afdoende definitie kan komen, <356> een die het mogelijk maakt om zich niet op een wonder te moeten beroepen. Leven is ‘een koorts van de materie’, <357> ‘de ontuchtige vorm van het zijn’, ergens tussen wellust en geest in. <358> Als in een visioen ziet Hans Castorp het lichaam van Clawdia Chauchat als de opperste instantiatie, als een hoogste levensvorm. <359> Maar hij beseft dat het is opgebouwd uit een veelheid van systemen en organismen die elk op zich ‘dermate van het ikkelijk zijn, de vrijheid en onmiddellijkheid des levens vervreemd’ zijn. Het leven is ook onpersoonlijk voor zover het kan worden gezien als tussenfase in de gang van verwekking tot verwekking. <360> Uit dit inzicht spruiten bespiegelingen voort over de voortplanting <361> en over de vorming van de foetus, die onhumanistisch dicht tegen parallelle ontwikkelingen in de dierenwereld aanleunt. <362> De ingenieur in Hans Castorp verwondert zich over de mechanische ingeniositeit van spieren en skelet. <363> Hij benadert het menselijk lichaam dus niet enkel lyrisch en medisch, maar ook technisch! Maar er blijven nog heel veel vragen onopgehelderd. <364> In de uiteindelijke verklaring van bepaalde fenomenen – bijvoorbeeld hoe zenuwen werken of waarom de maag zichzelf niet verteert – komt men bij ‘het leven’ uit, en dat is altijd ten dele een mystieke verklaring. Wat bijvoorbeeld te zeggen van de werking van het geheugen of de erfelijkheid, die als een geheugen van de soort is? <365> Er moeten elementen zijn die nog kleiner zijn dan de cellen. Enzovoort, dit is logisch onhoudbaar. En toch: ‘hoewel zonder logische existentie moest iets dergelijks in laatste instantie toch op de een of andere manier werkelijkheid zijn’: <366> waar heeft de overgang plaatsgevonden tussen ‘louter chemie’ en ‘levensordening’? Zo kom je op het atomaire niveau: daar waar de overgang van het immateriële naar het materiële te situeren valt – en dat immens kleine is dan weer een schaal die merkwaardig dicht aanleunt tegen ‘de astronomische kosmos’. <367> Zo wordt de mens kosmos voor het kleinste, en tegelijk kleinste voor de kosmos… <368> Na deze duizelingwekkende bespiegeling verdiept Hans Castorp zich in de ‘pathologische anatomie’ van ‘parasitaire celvereniging’ en ‘infectueuze gezwellen’. (Hoe subtiel Mann hier het woord ‘gerstekorrel’, dat hij eerder heeft gebruikt voor de parasitaire aangroeisels in de ogen van de kwalijke mevrouw Stöhr, aanwendt om te beschrijven hoe groot de levensbedreigende parasitaire aangroeisels in het menselijk lichaam zijn. <369> Ook het woord ‘hartstocht’, voor de drift waarmee die parasitaire aangroeisels zich verspreiden, is bijzonder strategisch gekozen want het verenigt eros en thanatos: geen uitbreiding van het leven zonder dood.) ‘(Z)iekte was de ontuchtige vorm van het leven.’ Zoals het leven zelf misschien ‘een infectueuze ziekte van de materie’ is. En zo zou je kunnen komen tot een nieuwe, aan de inzichten van de wetenschap aangepaste, versie van de zondeval. <370> Hans Castorp is in slaap gevallen en droomt dat Clawdia Chauchat hem kust.