vrijdag 30 mei 2014

tour 47


29 april 2014



dag 1.7

In Cattenom denk ik eraan dat ik postzegels moet kopen voor de ansichtkaarten en tekeningen die ik zal willen versturen. Ik vraag een mevrouw langs de weg waar er een postkantoor is. Ginds, achter die geparkeerde auto’s. ‘Maar,’ voegt ze er nog aan toe, ‘u moet zich haasten want om vier uur sluiten ze.’ Het is kwart voor vier.

Wanneer ik voor de glazen deur sta, krijg ik er geen beweging in. Binnen staat nochtans iemand voor het loket. Hij wijst naar de bel. Ik moet dus bellen. Maar er gebeurt niets. Dan komt de man tot bij de deur, activeert met een zwaaibeweging met zijn arm het elektronisch oog – de deur schuift open. We kijken elkaar glimlachend aan. Ik neem achter hem mijn plaats in in de wachtrij voor het loket waar een al wat oudere vrouw een stapeltje flappen van vijftig telt en hertelt. De rekening klopt niet. Ze hertelt nog eens. Dan haalt de man voor wie zij deze klus klaart een briefje van vijftig uit zijn jaszak. ‘Ach, daar zit ie!’ Nu klopt de rekening wel. Intussen belt buiten, zoals ik daarnet, een vrouw aan. Er is niets te horen. Ik zie haar in werkelijkheid aanbellen, maar ook op een scherm waarop de loketvrouw kan zien wie er zich aan haar glazen voordeur aandient. (De loketvrouw zit om het hoekje, heeft geen rechtstreeks zicht op de deur.) Maar omdat zij niets hoort, moet de man die voor mij daarnet is komen opendoen door met zijn armzwaai het elektronisch oog te activeren zijn kunststukje nog eens herhalen. Opnieuw een glimlach. De vrouw komt binnen en haalt uit een kluis, de hare, de poststukken die tante Poste hier voor haar heeft achtergelaten. En ze verdwijnt weer. 

Opnieuw staan er late klanten aan de deur. De vrouw die met haar poststukken het kantoor verlaat, houdt beleefd voor hen de deur open.

Zo gaat dat hier met de beveiliging in Frankrijk. De waarschijnlijk streng van hogerhand, vanuit een of ander centraal orgaan, opgelegde nieuwe regels (bellen, camera, opendoen als de klant er niet al te verdacht uitziet – altijd dus) worden met de Franse slag en de glimlach omzeild. En met dat sluitingsuur van vier uur zal men het, als ik zie wie hier nog in laatste instantie toestuikt, ook niet al te nauw nemen. Als de rekeningen maar kloppen.

Ik wil dertig postzegels kopen. Pour des cartes postales pour la Belgique. Monsieur, dat zal moeilijk gaan: je kunt ze maar in strips van twaalf kopen. Ze zijn zelfklevend, namelijk. Oké, zeg ik, dan neem ik er vierentwintig. ‘Maar wacht,’ zegt de bediende, ‘er zijn ook nog gegommeerde postzegels. U kunt twee strips van twaalf zelfklevende zegels kopen, en dan nog zes losse.’