woensdag 23 juli 2014

mijn woordenboek 387



ATELIERBEZOEK

Of het toeval is of niet, ik weet het niet, maar onder mijn vrienden heb ik altijd een paar kunstenaars mogen rekenen. Het zijn niet altijd duurzame relaties gebleken, en of ook dat toeval was of niet, weet ik al evenmin.

Je bedenkt het vooraf niet, maar een van de nadelen van het kiezen van kunstenaars als vriend, is dat je af en toe eens op atelierbezoek moet. Dat is onvermijdelijk. De kunst is voor de kunstenaar zo mogelijk nog belangrijker dan de vriendschap, of toch in elk geval iets wat voor hem essentieel is – in die mate dat je er als zijn vriend niet omheen kunt. Net zo hoor je belangstelling te hebben voor de kinderen van een vrouw. Sommigen zullen dit een gewaagde vergelijking vinden, en mogelijk ietwat denigrerend of overdreven pragmatisch, maar dat is het niet. Even wezenlijk als het moederschap voor de vrouw, is het kunstenaarschap ofte het geestelijk vaderschap voor de kunstenaar.

Maar ik dwaal af. Ik had nog het geluk dat de kunst van mijn vrienden-kunstenaars mij wel interesseerde. Niet omdat het hún kunst was, maar gewoon omdat het in mijn ogen verdienstelijke en zelfs goede kunst was. Ik mocht daar wel al eens een meninkje over hebben, en ik heb ook kunnen vaststellen dat dit meninkje, zolang het goedgezind was, in dank werd aanvaard. Ik moest er niet al te veel moeite voor doen om mijn meninkjes te formuleren aangezien ik ooit een paar jaar wat centen heb verdiend met het schrijven van stukjes over modernekunsttentoonstellingen in galeries – ik had er dus een zekere bedrevenheid en vocabulaire voor ontwikkeld. Ik had ook geleerd dat je wat echt te slecht voor woorden was beter kon doodzwijgen, dat je met andere woorden enkel woorden moest overhebben voor wat die woorden waard was.

Maar de grens tussen goed en slecht is in kunst, zeker van eerlijk en bevlogen in de kunst zoekende bevriende kunstenaars, niet altijd gemakkelijk te trekken.

Ik ging dus op atelierbezoek. Ik snuisterde wat rond, liet de kunstenaar-slash-vriend in kwestie tonen wat hij wenste te tonen, stelde vragen (vooral dat), liet al eens een voorkeurtje blijken. Dat laatste was onvermijdelijk want er was altijd wel een van de schilderijen waar je een tweede keer aan voorbij kwam en dan vroeg je: Mag ik dat nog eens zien?, en dan kon je eigenlijk nog moeilijk terug want waarom anders vroeg je om het een tweede keer te zien dan omdat het jou op de een of andere manier had aangesproken of dan toch meer had aangesproken dan die andere werken.

Ook dat had wel eens iets met toeval te maken. Maar dit waren de kinderen van de kunstenaar, en je was met hem bevriend, dus hoorde je voor die kinderen belangstelling op te brengen.

Let wel, die belangstelling was meestal niet gefaked. Zeer vaak vond ik de dingen die mijn vrienden maakten echt wel goed. Niet dat ik daarop selecteerde bij het kiezen van mijn vrienden, het was gewoon zo. Het waren verdienstelijke kunstenaars. (Overigens denk ik niet dat een mens vaak kiest in de vriendschap. En ook niet in de liefde. En ook niet in de kinderen.)

De eerste serieuze deuk die mijn expertise moest incasseren, was toen ik een keer in alle ernst een schilderij aan dezelfde scrutineuze blik onderwierp als alle andere die al de revue waren gepasseerd. Ik zei dan: Mooie compositie of: Ik vind het wel goed hoe je dat kleur over het hele vlak hebt aangebracht. Maar dan bleek dat het ding de hele tijd op zijn kop had gestaan en aangezien het geen Bazelitz betrof, was dat toch wel een blunder. Ik zei tot mezelf en dus niet luidop: Wordt het geen tijd om met deze komedie te stoppen.

Ik heb van een paar van mijn vrienden-kunstenaars naar aanleiding van zo’n atelier- en later ook tentoonstellingsbezoek zelfs een werkje gekocht. ’t Was al evengoed een manier om mijn appreciatie te tonen en uiteraard kocht ik alleen maar iets als ik het echt graag zag. Maar het is niet altijd lonend gebleken en sommige van die dingen kan ik nu echt niet meer zien omdat de teloorgang van de vriendschap te veel pijn heeft gedaan.

Als ik nu nog op atelierbezoek ga bij vrienden, zwijg ik meestal. Zij weten dat ondertussen en stellen er zich geen vragen bij. Uiteindelijk blijkt dat nog de beste attitude. Je zegt toch ook niet tot de moeder: Dat kind van je kijkt scheel. Of: Dat kind is ’s ochtends bij het ontbijt vriendelijker dan dat andere. Dat neemt niet weg dat die werkjes van hen niet altijd even goed zijn. Sommige zijn barslecht. Dan vallen de stiltes wat pijnlijk. Maar misschien voel jij wel als enige die pijn en is die andere al lang blij dat je je nog eens de moeite getroost om langs te komen.