zaterdag 19 juli 2014

tour 97



9 mei 2014

dag 11.1

Wat is dat, genieten van een landschap? Wanneer en waarom vinden wij een landschap mooi? Of vind ik een landschap mooi want het is uiteraard altijd een subjectieve aangelegenheid. Hoewel, zo subjectief is dat subjectief ook weer niet want je moet eens nagaan in welke mate je in je beoordeling van landschappen – net zoals bij kunstwerken, literatuur, muziek etcetera – beïnvloed bent door het oordeel van anderen, en dan uiteraard het oordeel van geliefde anderen. Esthetiek en erotiek gaan altijd samen.


Maar goed, zijn er objectieve criteria die meespelen? Landschappen kunnen ruw zijn of lieflijk, onherbergzaam of acceuillant, monotoon of gevarieerd, veeleisend of comfortabel, hard, zacht, groen, grauw of grijs, geaccidenteerd of harmonisch… Het landschap bestaat uit voorgrond, horizonlijn en lucht (wolken, hemel, zwerk…). Landschappen dragen – ik heb het over Frankrijk, de streken waar ik doorheen fiets – altijd een menselijke stempel. Ze zijn dus ook: geschiedenis. En niet te vergeten: landschappen zijn ook persoonlijke geschiedenis – daarom gaan we zo graag naar plaatsen terug, om ons daarvan te vergewissen en om onze eigen verandering af te meten aan wat we opnieuw zien en niet herkennen.

Puur natuur levert een ander soort schoonheid.

Ik lees graag de menselijke sporen in het landschap: een verlaten schuur die door klimop wordt overwoekerd, hoe de wegen zich rond het reliëf kronkelen, de bewerkingslijnen op de akkers. Ik hou van reliëf (en dus helemaal niet van polders) omdat de akkers daardoor vreemd-vrouwelijke vormen krijgen: een gebogen lijn tegen een bosrand wordt een heup, die hier overgaat in de inham van de zij en daar in de ronding van de dijen. En dan zijn er natuurlijk de kleuren, zeker in deze lente: het groen, oker, bruin – tegen het grijs en wit en blauw in de lucht en het donkergrijs van de wegen met daarop de witte strepen die het menselijk verkeer in goede banen moeten leiden. Maar landschappen zijn ook: de geuren, de geluiden. Het geritsel in de berm, het ruisen van wind in de bomen, het geklater van een beek waar je overheen rijdt.
 
Het onophoudelijke gefluit, getsjip, gegak, gekras van de vogels. Daar moet je iets van kennen om ervan te genieten. (Alle genot begint met kennis.) Zo onderscheidde ik intussen alweer een sperwer en een groene specht (golvende vlucht, roep: kluu-kluu-kluu), en heb ik, naarmate mijn reis vordert en er zich steeds minder nieuwe bijzondere soorten aandienen, steeds meer oog voor het ‘normaal’ gevederte: mussen van alle slag (huis-, hegge-, gras-), de kraaiachtigen (kraai, kauw, ekster), eenden die als F16’s in formatie overvliegen. En ik zag – dat was lang geleden! – ook alweer enkele meeuwen. Ik nader de Atlantische kust! En dan die Vlaamse gaaien! Mooi, daar niet van, maar dom! Altijd verraden ze zich door op het laatste moment over te steken. Mooi, maar arrogant, zelfgenoegzaam, pretentieus. (En een hop? Neen, die kreeg ik nog niet te zien.)