maandag 2 februari 2015

& 4



GEDULD

Vanaf welk ogenblik blijft een antwoord te lang uit? De omstandigheden spelen hun rol: urgentie, bereikbaarheid, het aangewende medium. Dat geavanceerde middelen de boodschap niet noodzakelijk beter doen overkomen, is bekend. De exemplarische brief in een fles, aan de wereldzeeën toevertrouwd, boekt bij manier van spreken sneller resultaat dan een dikwijls verticaal geklasseerde faxtijding.

Hoe objectief is – indien zoiets al bestaat – de eenheid waarmee geduld zich laat meten?

Willem Elsschot was levenswijs genoeg om een geduldig man te zijn. Maar soms vond ook hij dat het wachten te lang duurde. Op 16 februari 1933 schrijft hij zijn vriend Jan Greshoff dat hij de roman Kaas heeft voltooid. In de daarop volgende weken ontstaat over allerlei aspecten van de uitgave van Kaas een bijzonder intense briefwisseling.

Elsschot behandelt in nog geen twee maanden tijd het onderwerp in liefst vijftien brieven. Zo stuurt hij begin april zijn inleiding tot Kaas naar Maurice Roelants. Die moet, na het fiat van de andere redactieleden Menno ter Braak en E. du Perron, beslissen of deze tekst in voorpublicatie in het literaire tijdschrift Forum kan verschijnen. De correspondentie stokt, Roelants laat op zich wachten. 

Op 10 april herinnert Elsschot Roelants aan zijn zending. En de volgende dag doet hij – uiteraard ook schriftelijk – zijn beklag bij Greshoff: “Dat is nu reeds een dag of tien geleden, maar ik kreeg nog geen antwoord.”

Zouden wij, nu geen zinnig mens nog een brief lijkt te schrijven en op veel ‘snellere’ media een beroep doet, na amper tien dagen al ongerust zijn?

Dit cursiefje verscheen op 2 februari 1995 in De Standaard.