zaterdag 16 mei 2015

mijn woordenboek 418



AUTOSNELWEG

Toen ik kind was, en dat is nu toch alweer bijna een halve eeuw geleden, maakte ik samen met mijn ouders regelmatig een verre reis naar de andere kant van het land. Dat gebeurde met de eerste gezinsauto die wij hadden, een witte Simca 1000. Mijn moeder stuurde aangezien mijn vader daartoe niet in staat was. Ik kan mij niet herinneren of zij goed reed want ik had toen nog geen ijkpunten om een dergelijk oordeel te vellen. Wij vonden het vanzelfsprekend dat mijn moeder reed. ‘Wij’, dat waren mijn zus, links van mij, en mijn broer, rechts van mij op de achterbank, en ook mijn vader uiteraard, die op de passagiersstoel zijn filterloze Gauloises zat te paffen.

Uiteraard mocht het raampje niet open want het zou wel eens kunnen tochten. Ook dat vonden wij vanzelfsprekend. Het kwam niet in ons op om te klagen over de rook. Wij moesten stil zijn, trouwens, want mijn moeder was altijd angstig en moest zich op het verkeer en de talrijke verkeerssituaties concentreren.

Halfweg de jaren zestig was de reis van Brugge naar de Maaskant nog een hele expeditie, die vier tot vijf uren in beslag nam. We reden, hoewel wat nu de E40 heet er toen al lag, over de steenweg over Eeklo naar Gent, dwars door Gent, over de steenweg naar Antwerpen, door de Waaslandtunnel, dwars door Antwerpen en uiteindelijk over de Boudewijnautosnelweg richting Luik. De Boudewijnsnelweg, dat is tegenwoordig de E313. De autosnelweg bracht een verademing want ineens schoot het tempo de hoogte in, van gemiddeld misschien niet veel meer dan veertig of vijftig naar wel negentig per uur: we vlogen over de betonnaden. Van files was toen nog geen sprake. Ik herinner mij dat ik eens aan mijn moeder vroeg om honderd te rijden, maar dat durfde zij niet. Of de Simca kon het niet, dat weet ik niet meer.

De autosnelwegen waren toen anders genummerd. Wat nu de E40 is, heette toen de E5 – daar is nog altijd een textielbedrijf naar genoemd: E5 Mode. En de E17 was de E3. Met de verandering van de autosnelwegennummering, waarbij de getallen hoger kwamen te liggen, was het alsof ons land aan belang inboette. De E3 en de E5 kruisten elkaar in Zwijnaarde. Dat kruispunt heette ‘het klaverblad van Zwijnaarde’ omdat het, vanuit de lucht gezien, op een klaverblad geleek. Wij leerden erover op school, zo speciaal was zo’n autosnelwegenkruispunt toen nog. Zoals tunnels ook speciaal waren. Of toch in elk geval heel zeldzaam in ons land. Door de Waaslandtunnel rijden, was iets heel bijzonders. Je kwam in een andere wereld terug boven water.

En zo was ook de snelweg een sensatie. Maar ik herinner het me allemaal niet meer zo goed.

Ik herinner me wel dat ik iedere keer bang was als we over de brug van Pulle reden. Die was in die jaren ingestort. Ik wist dat er bij het incident doden waren gevallen en hield dan ook mijn adem in toen we over de heraangelegde brug reden. ‘We zijn erover!’ riepen we dan op de achterbank om onze opluchting te ventileren.

Ter hoogte van Genk, waar toen nog maar net de Fordfabriek was geopend, verliet mijn moeder de snelweg. De namen van de gemeenten die we toen passeerden, staan in mijn geheugen gegrift: Zutendaal, As. Tussen As en Lanklaar, de eindbestemming, lag de ‘stras van As’, een rechte, naar de Maasvallei afdalende weg, toen nauwelijks een tweevaksbaan – nu is het op zich al bijna een autosnelweg.

En zo kwamen wij aan bij mijn grootouders. Helemaal verstijfd van het lange stilzitten stapte ik uit en hoorde onder mijn voeten de kiezels knarsen waarmee de oprit naast het rozenperk bezaaid was.