maandag 21 december 2015

parallel 46



Hij stond voor de deur met zijn zoontje aan de hand, wat hem iets onschuldigs gaf en mijn verzet tegen zijn macht brak. Al Alvarez was op dat moment de invloedrijkste poëziecriticus in Engeland, de mannetjesmaker onder de redacteuren, die van The Observer de krant had gemaakt waarin je als dichter uitverkoren of gebroken werd. Hij was van mijn leeftijd, een kleine, samengebalde man, het gezicht omkranst door een dunne baard, die me met twee verschillende ogen peilde, het ene open en nieuwsgierig, het andere half dichtgeknepen en wantrouwig. Ik mocht hem onmiddellijk. Hij had gevraagd om een interview en we spraken af dat wandelend met onze kinderen te doen.

Connie Palmen, Jij zegt het, 157-158

ǁ

Ik belde hem op en wij spraken af met onze kinderen op Primrose Hill te gaan wandelen. Het leek een plezierig neutraal idee.

A. Alvarez, De wrede god, 18