vrijdag 7 oktober 2016

& 59



HEMELS

De wereld huilt. Dat klinkt tranerig en is het ook. Maar alleen tranerige clichés kunnen ons helpen bij verdriet. Verdriet om de zomer die abrupt werd afgebroken door gruwel en onrecht, en nu verzuipt in een meer dan rouwig weer.

Op weg naar Brussel. De E40: een tranendal. Gutsende regen, opspattend water, ‘watergladheid’, hier en daar zelfs grote plassen en – uiteraard – filevorming. Ik luister naar Bach, Die Kunst der Fuge, en niets kan mij deren.

De wereld huilt, Bach is een beek van ingehouden deernis. De strijkers vormen een stoet van ontgoochelde welmenenden. Steeds opnieuw en steeds opnieuw en door elkaar en uiteindelijk weer samen spelen ze een ingetogen wijs die verschrikkelijk mooi is. Het is een fuga. Een vlucht, zo beeld ik mij in. Een gelaten stoet van strijkers trekt weg van het deerniswekkende. De muzikanten nemen een hoge vlucht en troosten met schoonheid.

Ingeblikt in mijn auto, los van alles, mijmer ik weg. En ik denk: de mathematische schittering van de fuga ontsnapt mij als muzikale analfabeet weliswaar, maar meer dan dit moet het echt niet zijn. Schoonheid is op haar mooist als ze je overmeestert. Als ze je alles doet vergeten. Als ze je helpt om, tijdelijk weliswaar maar met een optie op eeuwigheid, dit tranendal te verlaten.

De hemel is nooit zo veraf geweest. Maar hij bestaat. Omdat er hemelse muziek bestaat, en hemelsluizen, die openstaan.

Deze column verscheen twintig jaar geleden in De Standaard van 30 augustus 1996