vrijdag 21 oktober 2016

wolken 2090-2098



wolkenfragmenten uit Cees Nooteboom, 533. Een dagenboek

2090
De uren van de dag, de aan- of afwezigheid van wolken brengen hun eigen vormen van schilderkunst mee. en van theater. Geen wolken, het heetst van de middag, de surfinia wordt bloedrood, het rood van na een passiemoord, kwaadaardig het zwarte rood in het zand van de arena als de stier wordt weggesleept. (19)

2091
Neem ik van de een een gezicht, van de ander een kromme rug, een dreigende houding, is het iemand die tegenover me zat in de trein in Buenos Aires, het kan niet anders of ik moet een meester zijn want ik sta voor niets, ik maak bomen, wolken, besneeuwde velden, ik geef ze wereld om in te leven, en omdat ik weet dat als ik droom mijn ogen bewegen weet ik ook dat ik alles echt zie, en als ik het niet gemaakt heb, wie dan? (82)

2092
En dan gebeurt het, deze wolken zijn niet van wolk, ze zijn van verzadigd ijzer, een dol geworden elektrisch spoor van runen trekt door het zwart, er worden wolkengebouwen uit elkaar gescheurd, gebouwen omgesmeten, het huis trilt, het licht valt uit, de duisternis van Golgotha daalt over het land, en dan is er ineens de regen als een bevrijding (…) (84)

2093
Er is geen wind, er zijn zelfs geen wolken, het moet ontzettend ver weg zijn maar toch is het zichtbaar (…) (85)

2094
Aan de hemel witte wolken, een zwijgend eskader dat daarboven met mij meevliegt, zeer licht, alsof het niet uit materie bestaat en de weg naar mijn huis weet. (98)

2095
De dagen daarop regen, vuilgrijze wolken. (100)

2096
(…) je neemt je plaats weer in, je snoert je voor de tweede keer vast, je wordt naar boven gesmeten in het andere element, je ziet de bovenkant van de wolken, waar een mens niet thuishoort omdat hij daar niet kan lopen (…) (112)

2097
(…) een geweldig onweer stuurde grauwe wolkenkazematten vooruit met een nauwelijks uit te houden dreiging (…) (212)

2098
(…) dat is precies waar ik over had willen schrijven, want in dit jaargetijde is de natuur hier een beetje behekst, grauwe wolken en dan toch velden vol wilde gele bloemen, razende wind en dan weer een grote stilte, alsof de natuur haar adem inhoudt. (249)