dinsdag 22 augustus 2017

de zomer van 2017 – 17

Het mooiste moment van deze 4de augustus 2017, de negende dag van mijn reis naar Frankrijk, was allicht – maar ik aarzel toch even want het is niet gemakkelijk om een hoogtepunt te vinden voor deze miezerige dag die ik hoofdzakelijk benutte om me per auto van Plougonvelin naar Craon te verplaatsen (ja, zoek het maar op: het betreft een gat op ongeveer vijftig kilometer ten zuidoosten van Rennes, ik zit er nu in kamer vier van het Hôtel Restaurant de la Crêperie du Château – drie circonflexen voor de prijs van één – dit verslag te tikken op mijn trouwe en nog altijd niet de geest gegeven hebbende laptop terwijl op mijn iPod Lou Reed the glory of love van zijn Coney Island Baby aan het bezingen is) – dat mooiste moment was allicht, zei ik dus, het moment dat ik, rijdende, voor het eerst in mijn leven werkelijk ontroerd raakte door Leonard Cohen. Misschien heeft het feit dat de man nog maar net overleden is deze gebeurtenis mede in de hand gewerkt. Maar ik denk dat mijn bezoek daar net vóór aan het stadje Rostrenen er ook wel iets zal hebben toe bijgedragen. Ik moest daartoe even van de expressweg af, die, zoals tegenwoordig in Frankrijk steeds vaker, in een boog rond de lokaliteit heen trok, wat de verkeersveiligheid wél, maar de levendigheid in het desbetreffende stadje níet ten goede komt. Daar, in die localiteit, heerste toch wel een opmerkelijk hippiesfeertje, dat nauw aansloot bij de ontstaansdatum van de greatest hits die ik dus aan het beluisteren was: Sisters of Mercy, Chelsea Hotel, Famous Blue Raincoat en So Long, Marianne. Ik stuitte tijdens mijn korte rondwandeling in Rostrenen onder de miezerige motregen op een aantal opvallend jonge individuen met rastakapsel, weids hoofddeksel en pofbroek of lange rok, met op de arm een kwijlend, brildragend meisje dat te oud was om op de arm te worden gedragen, en voor zich uit duwend een kinderwagen met daarin ongetwijfeld – maar ik heb het niet gecheckt, al acht ik de kans klein dat er een pop in lag of het voorraadje wiet voor de volgende week – nummer twee. Ook in het café, waar ik – in die volgorde – het toilet bezocht en een koffie dronk, hielden zich een aantal personen op wier uiterlijk in een bepaalde omgeving ongetwijfeld ‘alternatief’ zal worden genoemd, en in de twee straten die ik aandeed, ontwaarde (met één d) ik een bioboer (middagpauze), een verkooppunt van handgeknoopte souvenirs (tijdelijk gesloten) en een pottenbakkerij (verhuisd en misschien ook wel verguisd).

Ik meen mij te herinneren ooit ergens te hebben vernomen dat Centraal Bretagne een concentratie van bioverbouwende alternatievelingen huisvest, in vroegere en duidelijkere tijden ‘langharig werkschuw tuig’ genoemd, lieden in elk geval die zich ongetwijfeld bekwamen in prehistorische monumenten, Keltische inscripties en doedelzakmuziek. Enfin, de sfeer in het stadje Rostrenen was een beetje naargeestig en zou op zich zeker niet de vermelding ‘mooiste moment’ verdienen, ware het niet dat Leonard Cohens gesofisticeerde melancholie voor en na mijn bezoek daar wonderwel bij aansloot en mijn opgedane indrukken als het ware opwaardeerde. Om maar te zeggen dat ik veel auto gereden heb vandaag, op schaars gefrequenteerde wegen die zich over een licht glooiend landschap vleiden, met in de coulissen hagen en heuvelruggen die zich in een steeds bleker grijs terugtrokken naarmate ze zich verder van mijn immer verschuivende standpunt bevonden en zich dus steeds grondiger achter de neervallende miezer konden verschuilen. En om ook maar te zeggen dat ik mij intussen afvraag hoe het komt dat Leonard Cohen mij nooit eerder heeft weten te ontroeren.