maandag 13 november 2017

de herfst van 2017 – 37



6 november 2017

45 We brengen een bezoek aan het Musée Flaubert in Rouen, en dat is misschien een goed moment om eens een (vijfentwintig jaar geleden geschreven) samenvatting van Un coeur simple op te diepen, het verhaal waarin de zogenaamde ‘papegaai van Flaubert’ een belangrijke rol speelt.

Gustave Flaubert vertelt in Un coeur simple het verhaal van Félicité, de dienstmeid van een adellijke familie op de retour, in Pont-l’Évêque, Normandië. Vroeger, ooit, toen ze nog jong was, kende Félicité een verschroeiende maar onbeantwoorde liefde. Hij heette Theodore. Elle avait eu, comme une autre, son histoire d’amour. (Zoals het er staat, heeft iedereen maar één grote liefde.) Félicité’s ontgoocheling was zo hevig, dat ze nooit nog aan een nieuwe kans heeft durven te denken. Met de jaren stapelt een teveel aan bestemmingsloze affectiviteit zich op in haar gemoed; Félicité is vurig, heftig. Als vanzelf offert ze zich op – achtereenvolgens of tegelijkertijd – aan Madame Aubin, haar meesteres; aan de kinderen van Madame Aubin, Paul en Virginie; aan een neefje, Victor; aan God de Vader en Jezus; aan de levende papegaai Loulou; aan de na zijn dood aan de goede zorgen van een taxidermist in Le Havre toevertrouwde en pas na een lang jaar wachten terugbezorgde, opgezette papegaai Loulou; uiteindelijk aan de Heilige Geest, die ze, overrompeld door de geestelijke en lichamelijke slijtage van de ouderdom, met de opgezette papegaai verwart. Niet zonder enige zoötheologische gelegenheidslogica weliswaar: Le Père, pour s’énoncer, n’avait pu choisir une colombe, puisque ces bêtes-là n’ont pas de voix, mais plutôt un des ancêtres de Loulou. God de Vader had, om zich kenbaar te maken, in plaats van Zijn geliefde duif, beter een papegaai kunnen kiezen, een van Loulou’s voorzaten: die vogelsoort was tenminste de spraak machtig!

Iedereen – Madame Aubin en de kinderen, het neefje, de afzonderlijke en toch middels een onbegrijpelijke maar daarom niet minder gewichtige noodwendigheid met elkaar verbonden leden van de Heilige Drievuldigheid – iedereen gaat, zowel bij leven als in de dood, zijn eigen weg. Félicité blijft alleen achter. Opgezette papegaaien en Heilige Geesten evenwel hebben met elkaar de opmerkelijke gave van de onsterfelijkheid gemeen. Félicité onderhoudt, gevangen in haar eenzame en neurotische seniliteit, een nauwe relatie met dit troost biedende gezelschap. Flaubert schrijft: ‘Zo nam zij de afgodische gewoonte aan om haar gebeden geknield voor de papegaai op te zeggen. Soms scheen de zon door het zoldervenster op zijn glazen oog, dat dan prachtig schitterde. Dit bracht haar in vervoering.’

De afgodische gewoonte.

Ondertussen geraakt het huis in verval, de heilige vogel wordt door de wormen aangevreten en Félicité sterft haar eigen dood. Ze is doof en blind geworden, maar niet doof voor het Woord van de Geest dat zij meent te horen, en niet blind voor de schittering, die zij meent te zien in de ogen van de papegaai.

Quelquefois, le soleil entrant par la lucarne frappait son oeil de verre, et en faisant jaillir un grand rayon lumineux qui la mettait en extase.

Félicité sterft in een toestand van eenzame verdwazing en opperste gelukzaligheid.