zaterdag 25 november 2017

de herfst van 2017 – 47


22 november 2017     

56 – Jan Emiel Daele (1942-1978) zou in de Vlaamse literatuurgeschiedenis regelrecht de vergeetput zijn ingetuimeld (hij heeft niet eens een lemma op Wikipedia), mocht hij niet op spectaculaire wijze zelfmoord hebben gepleegd, namelijk na eerst, in een beredeneerde – voorbedacht, geënsceneerd, inclusief afscheidsbriefje – vlaag van jaloezie, zijn overspelige echtgenote te hebben neergeknald met hetzelfde geweer waarmee hij vervolgens zichzelf voor de kop schoot. Én mocht hij niet, vooral om die reden, door Jeroen Brouwers zijn gememoreerd in het in 1983 gepubliceerde en onlangs aangevulde essayboek De laatste deur, het boek over zich gezelfmoord hebbende schrijvers, dat trouwens met een biografietje van Daele aanvangt.

Brouwers betoont maar weinig waardering voor de literaire kwaliteiten van Jan Emiel Daele, die zo graag een belangwekkend schrijver was geweest en die wellicht omdat hij die steile ambitie niet wist waar te maken verbitterd voor een vroegtijdig einde koos. De scheve schaats van vrouwlief zal dan wel de druppel zijn geweest die de emmer van zijn misnoegdheid heeft doen overlopen.

Daele was vooral actief als (mede)oprichter en vólschrijver van (eenmans)tijdschriften, maar hij schreef ook enkele journalistieke boeken en een drietal romans die vanwege hun gemeenschappelijke erotische inslag meestal in één adem worden genoemd: Een placenta (1969), De achtervolgers (1974) en De moedergodinnen (1975). In 1977 publiceerde hij Je onbekende vader, een deels autobiografische deels biografische reconstructie van het vijftien jaar eerder op een natuurlijke wijze tot zijn eind gekomen zijnde leven dat zijn vader had geleid. Het boek bevat relazen van schrijvers zoektocht naar informatie, vooral dan de bijna letterlijk – met vraag én antwoord – weergegeven interviews die Daele met een aantal getuigen had, maar ook in experimentele trant geschreven kindertijdherinneringen: Jan Emiel was nog erg jong toen hij zijn vader, lang voor diens dood, uit het oog verloor.

Je zou kunnen zeggen dat Je onbekende vader dientengevolge vanuit een schuldgevoel is geschreven: je hebt, Jan Emiel, te weinig gedaan om je vader te kénnen toen het nog kon. Denkt Jan Emiel. Misschien.

Maar er speelt ook iets anders mee. Je onbekende vader beoogt ook een rehabilitatie te zijn. Vader Daele immers was tijdens de Tweede Wereldoorlog wat men noemt een collaborateur. Als dit boek iets duidelijk maakt, dan wel hoe rekbaar dat begrip is. De vader van Jan Emiel Daele was aangesloten bij het VNV en was als ambtenaar in dienst van het oorlogsstadsbestuur van Gent. Hij bekleedde als verantwoordelijke voor de rantsoeneringsbonnen een machtige positie: met gelegenheid tot sjoemelen maar ook met gelegenheid tot verregaande corrigerende rechtvaardigheid.
Jan Emiel Daele verheelt niet dat het niet bepaald vaderlandslievend van zijn vader was om bij het VNV aangesloten te zijn. Hij citeert uitvoerig uit de statuten van die extreem-Vlaams-nationalistische en met de Duitsers sympathiserende beweging om dat te adstrueren. (Een door Daele geciteerde publicatie van het VNV: ‘Wij bestrijden de verwording van het huidige parlementarisme als noodlottig voor een gezonde inrichting der maatschappij.’) Maar evenzeer toont Jan Emiel Daele aan, zonder daarom te sympathiseren met het Vlaams-nationalisme, dat zijn vader totaal geen kwade bedoelingen had, integendeel, en dat derhalve de paar maanden gevangenisstraf die hem door de repressierechters werden aangesmeerd een disproportionele en hoogst onrechtvaardige straf waren. Je onbekende vader wordt hierdoor een reparatiedocument, dat des te aangrijpender is omdat Jan Emiel Daele ook zijn vader én moeder rechtstreeks aan het woord laat: zijn vader met een uit een teloorgegaan verleden gewaande opgeduikelde verweerbrief, en in het afsluitende hoofdstuk zijn moeder met een reactie op het boek dat je op dat ogenblik als lezer net achter de kiezen hebt. Daarin heeft zij het onder meer over het bezoek – samen met haar kinderen – aan de gevangenis, aan haar man die, volgens haar, ‘nooit iemand iets te kort (heeft) gedaan of iets misdaan jegens gelijk wie’, en de emoties die dat teweegbracht: ‘Die toestand was veel erger dan de oorlog zelf. Diegenen die dat niet hebben meegemaakt, kunnen dat jammer genoeg nooit begrijpen.’

Deze aberrante inschaling van wat ‘erg’ en ‘erger’ is en het wederzijdse onbegrip dat nog altijd heerst bepalen in Vlaanderen tot op heden de politieke agenda. Alleen daarom al is de lectuur van dit boek de moeite waard.

Het toeval – maar ja, dat bestaat niet, kon ik al herhaaldelijk vaststellen – wou dat ik dit boek vond, of dit boek mij, net nadat ik de eerste twee afleveringen van de VRT-tv-documentaire Kinderen van de collaboratie had bekeken: daar sluit dit document wonderwel bij aan. Reeks en boek helpen mij mijn kijk op die zwarte bladzijden van onze geschiedenis te nuanceren.

Wat Jan Emiel Daele betreft, het is des te onbegrijpelijker dat hij na deze waardige vaderrehabilitatie, die bekroond werd met de literaire prijs van de stad Gent, enkele weken vóór de uitreiking van die prijs overging tot die gruwelijke misdaad, om vervolgens, in een en dezelfde trance zo lijkt het wel, de hand aan zichzelf te slaan. Alsof hij de schuld op zich wilde nemen die hij net van de schouders van zijn lijdende vader had gehaald.