dinsdag 5 december 2017

de herfst van 2017 – 52



28 november 2017

61 – Ik herlees De laatste deur van Jeroen Brouwers – niet de uitgebreide versie die onlangs verscheen, maar de oorspronkelijke van 1983, die ik in november 1984 een eerste keer las en die, vermoed ik, even lezenswaard is gebleven. (‘Vermoed ik’ omdat ik niet weet of de oorspronkelijke essays in de aangevulde versie veranderingen hebben ondergaan. Of het zou moeten zijn dat een aantal herhalingen zijn weggewerkt. Die zijn in elk geval in de editie van 1983 terechtgekomen doordat de hoofdstukken aanvankelijk werden voorgepubliceerd in verschillende periodieken.)

Het is niet dat ik een buitensporige, laat staan ongezonde, belangstelling zou hebben voor Brouwers’ thema: schrijvers, vooral Nederlandstalige, die zelfmoord hebben gepleegd. Op die enkele niet helemaal onbelangrijke of vergeten schrijvers die onder dat label kunnen worden gecatalogiseerd na (Ter Braak, Arends, Daele, T’Hooft, De Witte), vind ik de onderwerpafbakening niet van dien aard dat ik er alles voor zou laten vallen. Het is vooral Brouwers’ stijl die mij bekoort. Dat geldt voor dit boek, maar ook voor zijn beste romans en zijn polemieken en andere essays, en dan denk ik vooral aan de onder de titel Vlaamse leeuwen gebundelde portretten van Vlaamse schrijvers. (Sommige daarvan staan ook in De laatste deur.)

Brouwers heeft een stijl die zo eigen en meeslepend is dat je, als je een week of twee niets anders zou lezen, de neiging zou kunnen krijgen hem onbewust te imiteren. Ik vind die stijl meesterlijk, virtuoos en uiterst efficiënt: eens je mee bent met het ritme en de retoriek, is het alsof je iemand op erg overtuigende wijze hoort praten en niet anders kunt dan aan zijn lippen hangen. Brouwers last didactische herhalingen en klemtonen in, hij put plezier uit het spelen met zijn taal, hij jongleert met interpunties en cursieven... En hij verliest op geen enkel moment de aandacht van de aandachtige lezer. Bovendien vind ik Brouwers – ook in dit zelfmoordboek – bijwijlen bijzonder grappig.

Ik beperk mij tot één voorbeeld. De vindplaats is toevallig: ik sla gewoon het boek open en kom terecht op bladzijde 443.

Wat Brouwers vaak doet, is vertrekken van een citaat om dan enkele cruciale termen daarin tegen het licht te houden. Zo heeft hij het in het essay over Jotie T’Hooft – vandaag naar aanleiding van de mogelijke opruiming van diens graf en het verzet daartegen opnieuw in ‘de actualiteit’ – over de postume mythologie die rond deze erg vroeg door eigen toedoen overleden Vlaamse dichter is ontstaan. Brouwers vermeldt een ‘biografietje’ van Walter Nelissen: Jotie T’Hooft. Een dichtersleven (1981). T. van Deel, meldt Brouwers, schreef daarover in De Vlaamse Gids: ‘Zo’n hagiografie bewijst eigenlijk al dat er iets niet pluis is.’ Brouwers gaat daarop door, en hij neemt de pluizen mee: ‘Niet pluis aan dit boekje [van Walter Nelissen] is onder meer het aantoonbare feit dat bij de vervaardiging ervan al te achteloos is gebruik gemaakt van het strijkijzer waarmee de kreukels uit T’Hoofts leventje werden weggestreken.’ (Bij het overtikken van dit citaat zie ik pas dat daar staat: leventje.) Het strijkijzer komt een bladzijde verder terug wanneer Brouwers het smalend over ‘de strijkijzerbiograaf’ heeft.

(De lectuur van De laatste deur heeft mij dezer dagen toen teruggrijpen naar boeken van Jan Arends en Jan Emiel Daele, en naar Het seksuele bolwerk van Harry Mulisch.)