vrijdag 5 januari 2018

de winter van 2018 – 4



25 december 2017

87 – Toen ik gisteren, tijdens mijn wandeling samen met L. over het strand van de Seinemonding, heel even afgezonderd naar de branding stond te kijken, dacht ik: dit moment moet ik onthouden, dit besef van tijd en ruimte, mijn geïsoleerde plek daar, tegenover die eeuwig aanrollende golfjes die hun vracht van wier en schelpen en afvalhout en microplastics op de vloedlijn achterlaten, met aan de overkant van de brede rivier, die eigenlijk al in een baai overgaat, de in een laaghangende wolk gevatte, rook uitspuwende schoorstenen van de olieraffinaderijen van Le Havre. Ik moet dit vasthouden, dacht ik, en daarom zal ik erover schrijven: wat ik hier en nu denk en voel.

Gisteren begon ik dan over die wandeling te schrijven, met de bedoeling om dat moment van intens besef van tijd- en ruimtelijkheid en van mijn plaats daarin vast te leggen, maar kijk, ik kwam niet verder dan een situering en een weergave van het gesprek dat we voerden, L. en ik, over ouder worden en hoe het is om de laatste jaren van je leven als een plant te vegeteren. En ik vergat het aanvankelijjke opzet van mijn schrijven: datgene wat ik op dat ene moment zo belangrijk had gevonden of, juister gezegd, waaraan ik zo graag een groot belang had willen hechten.

Want wat was het dat ik daar had gevoeld, staande op de vloedlijn van de in zee stromende Seine, tussen de messenheften en het zeewier en het wrakhout? Het was een besef van nietigheid, van vluchtigheid ook, maar ook van vastberadenheid: ‘Dit is dit ene en ondeelbare moment in je leven, het is nog niet te laat, wees bewust en beslist en maak iets van wat je nog rest.’ Zoiets. Ik dwong mijzelf het te voelen, ik nam mij voor het te memoreren, en ik vergat het prompt.