dinsdag 9 januari 2018

de winter van 2018 – 9


5 januari 2018

96 – Hoe we op Nooteboom kwamen, weet ik niet meer precies. J. haalde hem aan. Het ging – als ik mij het goed herinner – over hoe je naar kunst kijkt, met welke ogen. J. verdedigde de stelling, die hij van Cézanne overnam, dat je de meesters wel moet kénnen, maar dat je hen, bij het genieten van of creëren van kunst, moet vergéten. Je moet met je eigen ogen kijken. Onbevangen. Ik betwijfelde of dat mogelijk is. Je kijkt altijd door het oog van een ander naar kunst, stelde ik. Het oog van je leermeester, het oog van andere meesters, de ogen van je geliefde, die alles erotiseren en dus ook de manier waarop je naar kunst kijkt. (Al is dat, overweeg ik nu, geen éigenlijke manier om naar kunst te kijken. Misschien wel de verkeerde manier. Ik weet het niet.) J. haalde Nooteboom aan, in een boek dat hij aan het lezen was, een verzameling van Nootebooms essays over kunst: Wat het oog je vertelt. Je moet ervoor opletten, zei J., zoals hij bij Nooteboom had gelezen, dat je niet wordt bevangen door de onmogelijkheid om Gezicht op Delft te zien zonder er meteen ook bij te denken, en dús te zien, wat Proust daarover schreef. Voor je het weet wordt je blik, wanneer je naar dat schilderij kijkt, gezogen naar het kleine gele vlak dat Prousts aandacht trok, en kun je nooit nog het schilderij in zijn geheel in je opnemen en op je laten inwerken. Nooteboom schrijft goed over kunst, vond J., omdat hij de plastische kwaliteiten laat primeren op de anekdotiek. Bij hem geen verhaaltjes over schilders en hun maîtresses, maar enkel en alleen een objectiverende blik op het kunstwerk. Het doet mij denken aan een boek van Julian Barnes dat ik een tijd geleden las, In ogenschouw: zijn verzamelde kunstessays. Schrijft Barnes objectiverend, of heeft hij het vooral over de anekdotiek rond de kunstwerken? Ik moet het eens nagaan. Zoals ik ook eens moet kijken of ik dat essay van Nooteboom waarin Prousts blik op Zicht op Delft ter sprake komt in huis heb.


*

Vandaag zoek ik in mijn half metertje Nootebooms, maar ik vind dat essay niet meteen terug. Ik vind wel een boek waarvan ik niet eens meer wist dat ik het had, De filosoof zonder ogen, met daarin enkele van de essays die in de bloemlezing die J. aan het lezen was stonden: onder meer dat over Parabel van de blinden van Pieter Bruegel. Een en ander doet mij ook denken aan een boek van George Steiner dat hier al meer dan tien jaar op lectuur wacht, Het oog van de meester.

*

En kijk, het internet brengt mij toch bij Vermeer. Ik vind Nootebooms tekst, ‘Mijn Gezicht op Delft’ (2002), en kan nagaan wat hij over Proust te zeggen heeft, honderd jaar na diens bezoek aan het Mauritshuis. (Proust, die van Vermeer ‘Ver Meer’ maakte en het Gezicht op Delft – volgens Nooteboom – ‘het mooiste schilderij ter wereld’ noemde, ging het in 1921, vlak voor zijn dood, een tweede keer bekijken.) Proust heeft het over ‘een klein geel vlak ergens rechts in het schilderij’. Nooteboom vertelt hoe hij nu zelf voor het schilderij staat. ‘Zijn het nu mijn ogen die kijken of die van Proust?’ En, vraagt Nooteboom zich af: ‘Het gele vlak, zou ik dat ook gezien hebben als ik Proust niet gelezen had?’ Neen, luidt het antwoord, en: ‘zelfs nu kost het mij moeite het weer te ontdekken’. We kijken altijd met ándere ogen. Grote schilderijen worden hierdoor gekenmerkt, dat iedereen het in zijn tijd, op zijn manier, door zijn ogen, kan her-schilderen. Of zoiets – het is veel ingewikkelder dan dat, het is iets dat je iets doet ‘begrijpen van wat tijd is, en wat kunst is, en van de geheimzinnige verbinding tussen die twee die of je het wilt of niet jouw leven beheersen’.



*

Volgens Emily Eells in Dictionnaire Marcel Proust schreef Proust in een brief dat ‘la Vue de Delft’ een van de ‘cinq ou six plus beaux tableaux’ was ‘(qu’il) connaisse dans le monde entier’. Proust laat zijn personage Bergotte sterven tijdens diens bezoek aan het Gezicht op Delft! De omschrijvingen van het gele vlak (‘un petit pan de mur jaune’) ontleent Proust aan de criticus Jean-Louis Vaudoyer, wat Eells doet besluiten ‘que c’est le critique qui dirige le regard du spectateur’. Dus niet alleen de leermeester, de andere meesters en de geliefde. Proust laat Bergotte – en derhalve ook zichzelf – tot het besef komen dat hij helemaal anders had moeten schrijven om tot dezelfde intensiteit te komen als ‘Ver Meer’ in diens Gezicht op Delft.